Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/1819/SGA, 11 juni 2013, schorsing
Uitspraakdatum:11-06-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer : 13/1819/SGA
Betreft : [klager] datum: 11 juni 2013

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de locatie Arnhem-Zuid.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde locatie van 24 mei 2013, inhoudende de oplegging van een toezichtmaatregel van –
kortweg – bezoek achter glas voor de duur van vier weken, ingaande op 30 mei 2013 om 12.00 uur en eindigend op 27 juni 2013 om 12.00 uur, wegens het vermoeden van betrokkenheid bij een poging tot invoer van contrabande (softdrugs) in de inrichting door
een bezoeker. Deze maatregel is aansluitend aan een eerdere maatregel opgelegd.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 25 mei 2013 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 11 juni 2013.

1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

Uit de stukken blijkt dat een nader bij naam genoemde bezoeker op 21 mei 2013 heeft geprobeerd ten tijde van zijn bezoek aan gedetineerde S. een hoeveelheid drugs (38,5 gram) in de inrichting in te voeren. Betreffende bezoeker zou niet eerder bij
gedetineerde S. op bezoek zijn geweest. Voorheen is hij wel bij verzoeker op bezoek gekomen. Dit, bezien in samenhang met het feit dat verzoeker in de inrichting onophoudelijk bezig zou zijn met drugs en daarvoor ook meer dan eens is bestraft, heeft
bij
de directeur geleid tot het sterke vermoeden dat genoemde hoeveelheid drugs voor verzoeker was bestemd. Op grond van dit vermoeden heeft de directeur de bestreden maatregel opgelegd. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter zijn de feiten en
omstandigheden die de directeur aan zijn beslissing ten grondslag heeft gelegd zonder meer niet voldoende om die beslissing te kunnen dragen en is de oplegging van die maatregel, nog steeds naar het voorlopig oordeel van de voorzitter, onredelijk en
onbillijk. Gelet op het vorenstaande komt het schorsingsverzoek voor schorsing in aanmerking.

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van onderhavige beslissing met onmiddellijke ingang, tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderhavige beklag zal hebben beslist.

Aldus gedaan door mr. A. van Waarden, voorzitter, in tegenwoordigheid van B.A. Bogaars, secretaris, op 11 juni 2013.

secretaris voorzitter

Naar boven