Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/0836/TA, 4 juni 2013, beroep
Uitspraakdatum:04-06-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/836/TA

betreft: [klager] datum: 4 juni 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 11 februari 2013 van de alleensprekende beklagrechter bij FPC 2Landen te Utrecht, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft het hoofd van de inrichting in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de bedreiging door twee medepatiënten.

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Klager heeft in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager heeft recht op een veilig verblijf in de inrichting. Incidenten met medepatiënten worden niet in de wettelijke aantekeningen gerapporteerd. Twee medepatiënten hebben problemen met klagers lichamelijke beperkingen die zijn veroorzaakt door
slechte
gezondheidszorg en verkeerde medicatie. Klager kan namelijk geen corvee en andere activiteiten doen. Deze patiënten vinden dat klager daarom permanent opgesloten moet worden en gooien daarom agressief de deur van klagers kamer dicht. Ook de staf doet
daar aan mee.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager stelt in beklag dat hij op 18 oktober 2012 is bedreigd door twee medepatiënten die op agressieve wijze zijn deur zouden hebben dichtgegooid. Op klagers verblijfsafdeling is echter niets bekend van een incident of bedreiging op of omstreeks 18
oktober 2012. Daarover kunnen daarom geen verdere inlichtingen verschaft worden.

3. De beoordeling
De klacht van klager wordt opgevat als te zijn gericht tegen het niet optreden door het hoofd van de inrichting tegen een zodanig dreigende aanranding van zijn lichaam door twee medepatiënten, dat dit een schending oplevert oplevert van het in artikel
11 van de Grondwet neergelegde recht op onaantastbaarheid van het lichaam c.q. het in artikel 3 van het EVRM neergelegde verbod van onmenselijke of vernederende behandeling en de hieraan verbonden positieve verplichting van de autoriteiten om een
dreigende inbreuk daarop te voorkomen. Klager had daarom krachtens artikel 56, eerste lid, onder e, Bvt in zijn klacht moeten worden ontvangen.

De beroepscommissie zal de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en opnieuw recht doen.

Op grond van de stukken staat vast dat op klagers verblijfsafdeling niets bekend is van fysiek geweld tegen of bedreiging van klager op of omstreeks 18 oktober 2012. Volgens klager was sprake van het agressief dichtgooien van de deur van zijn kamer
door
twee medepatiënten. Van een daadwerkelijke aanranding van zijn lichaam of een onmiddellijke dreiging daarvan, is derhalve geen sprake zodat de klacht reeds hierom ongegrond verklaard moet worden.

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag, maar verklaart dit beklag ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. R.M. Maanicus en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 4 juni 2013

secretaris voorzitter

Naar boven