Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/1317/GV, 3 juni 2013, beroep
Uitspraakdatum:03-06-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/1317/GV

betreft: [klager] datum: 3 juni 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.R.J. Schönfeld, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 10 april 2013 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. M.R.J. Schönfeld om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van incidenteel verlof afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager is gedetineerd voor feiten uit 2003. Het is onbekend waarom het Openbaar Ministerie (OM) heeft gewacht tot 2008 om klager te dagvaarden. In 2009 is de zaak in eerste aanleg berecht, in 2010 is
het
hoger beroep behandeld en in 2012 heeft de Hoge Raad arrest gewezen. Klager heeft in vrijheid de uitkomst van zijn zaak mogen afwachten en heeft zich in januari 2013 gemeld voor het uitzitten van de hem opgelegde gevangenisstraf. Klager wil graag
incidenteel verlof om de eerste heilige communie van zijn kleindochter te kunnen bijwonen. Alle voorbereidingen met betrekking tot de communie hebben plaatsgevonden toen klager nog in vrijheid was. Hij had er toen geen zicht op dat hij in het voorjaar
van 2013 ‘al’ gedetineerd zou zijn. Er is niet serieus gekeken naar de inhoud van het verzoek en onvoldoende rekening gehouden met klagers persoonlijk belang.
Klager wil graag in de gelegenheid worden gesteld om zijn beroep mondeling toe te lichten.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
De inrichting heeft aangegeven tegen het toekennen van incidenteel verlof te zijn en heeft daarbij verwezen naar artikel 21, eerste lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling). Dit advies van de inrichting is juist
en
is gevolgd. Het kan gewenst zijn dat familieleden bij een communie aanwezig zijn, maar van dringende noodzaak is zeker geen sprake.

De directeur van de penitentiaire inrichtingen Breda heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.

3. De beoordeling
Klager heeft verzocht om in de gelegenheid te worden gesteld om het beroep mondeling toe te lichten. De beroepscommissie wijst dit verzoek van klager af nu dit verzoek niet is onderbouwd en de beroepscommissie zich aan de hand van de stukken voldoende
ingelicht acht.

Klager ondergaat een gevangenisstraf van 57 maanden, met aftrek, wegens opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 van de Opiumwet gegeven verbod. Zijn einddatum detentie is bepaald op 13 november 2015.

Op grond van het bepaalde in artikel 21, eerste lid, van de Regeling kan incidenteel verlof worden verleend voor het bijwonen van gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer van de gedetineerde, waarbij zijn aanwezigheid noodzakelijk is. In de toelichting
op artikel 21 staat dat, hoewel de meest gangbare gronden voor het verlenen van incidenteel verlof in de artikelen 23 tot en met 31 van voormelde Regeling zijn opgesomd, niet wordt uitgesloten dat ook andere gebeurtenissen aanleiding kunnen vormen voor
het verzoeken om en het verlenen van incidenteel verlof.
De eerste heilige communie van een kleindochter is een gebeurtenis in de persoonlijke sfeer. Het is op zichzelf begrijpelijk dat klager graag bij een dergelijke feestelijke gebeurtenis in de familiesfeer aanwezig wil zijn. Hij heeft echter niet
gemotiveerd op grond waarvan zijn aanwezigheid daarbij noodzakelijk is in de zin van voornoemde Regeling. Dit maakt dat de afwijzing van het verzoek - bij afweging van alle in aanmerking komende belangen - niet onredelijk en onbillijk kan worden
geacht.
Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. G.L.M. Urbanus, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 3 juni 2013

secretaris voorzitter

Naar boven