nummer: 13/746/TB
betreft: [klager] datum: 12 juni 2013
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S.O. Roosjen, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen het uitblijven van een beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,
alsmede van de overige stukken.
De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. S.O. Roosjen om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft (nog) geen beslissing genomen over voortzetting of opheffing van klagers longstaystatus.
2. De feiten
Klager is bij onherroepelijke uitspraak van 9 juli 1997 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaar met aftrek en ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Klager is op 2 augustus 2006 vanuit de
GGZ Drenthe geplaatst in de longstayvoorziening van de Pompestichting te Zeeland. De Minister van Veiligheid en Justitie heeft de Landelijke Adviescommissie Plaatsing (LAP) bij brief van 19 mei 2011 gevraagd klagers longstaystatus te herbeoordelen. De
LAP heeft bij brief van 23 september 2011 de aanvraag aangehouden in afwachting van aanvullende rapportage van de GGZ Eindhoven binnen bij voorkeur drie maanden omtrent de mogelijkheden van plaatsing van klager in De Woenselse Poort. Op 30 augustus
2012
heeft de LAP de herbeoordelingsprocedure verder aangehouden in afwachting van onafhankelijke multidisciplinaire rapportage over onder meer de mogelijkheid van een geleidelijk uitstroomtraject en een advies van de Pompestichting ten aanzien van het
individuele beveiligingsniveau van klager.
Bij brief van 11 oktober 2011 heeft de Pompestichting gemeld dat De Woenselse Poort geen plaatsingsmogelijkheid voor klager ziet en dat klagers begeleide verlof hangende de herbeoordelingsprocedure in juni 2012 stil is komen te liggen. Verder heeft de
Pompestichting in die brief gemeld al op 3 juli 2012 advies te hebben uitgebracht over klagers beveiligingsniveau en de LAP verzocht zo spoedig mogelijk klagers longstaystatus te herbeoordelen.
De Staatssecretaris heeft bij besluit van 26 november 2012 beslist tot voortzetting van klagers verblijf in de longstayvoorziening van de Pompestichting en daarbij het individuele beveiligingsniveau van klager vastgesteld als laag. Bij uitspraak van 28
maart 2013 (12/3872/TB) heeft de beroepscommissie de beslissing van de Staatssecretaris van 26 november 2012 opgevat als een beslissing tot voortzetting van de longstayplaatsing in afwachting van de definitieve herbeoordelingsbeslissing en het
daartegen
ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Op 19 en 20 februari 2013 hebben respectievelijk Gz-psycholoog C. en psychiater M. advies over klagers longstaystatus uitgebracht. Vervolgens heeft de Pompestichting op 11 maart 2013 daarop gereageerd. De LAP heeft op 21 maart 2013 geadviseerd klagers
longstaystatus op te heffen.
3. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
De Minister van Veiligheid en Justitie heeft de LAP te laat ingeschakeld in het kader van de driejaarlijkse herbeoordeling van klagers longstaystatus. Verwezen wordt naar de uitspraak 09/1677/TB van de beroepscommissie van 29 december 2009. Klager komt
daarom in aanmerking voor een tegemoetkoming van € 75,= per maand vanaf 1 juni 2010 tot aan 21 maart 2013, de datum van daadwerkelijke herbeoordeling door de LAP. Het ministerie had, los van de vraag of beroep is ingesteld, uit zichzelf een
tegemoetkoming moeten toekennen. Een vergoeding over de periode van 1 juni 2010 tot 1 juni 2011 is niet toereikend. Het ministerie heeft in het Beleidskader longstay forensische zorg zelf aangegeven dat een herbeoordeling moet plaatsvinden en binnen
welke termijn dat dient te gebeuren. Het ministerie dient bij het opstarten van de herbeoordelingsprocedure er dan ook op voorhand rekening mee te houden dat de procedure veel tijd kost en dat soms in dat kader een second opinion of nader onderzoek
dient plaats te vinden. Klager heeft recht op een driejaarlijkse herbeoordeling binnen de in het beleidskader genoemde termijn. Dit recht is geschonden en daarom is compensatie op zijn plaats. In klagers geval leidt de vertraging in de
herbeoordelingsprocedure er toe dat hij achteraf gezien veel langer dan noodzakelijk de longstaystatus heeft gehad met alle nadelige gevolgen van dien. Klager kan zelf op geen enkele manier verantwoordelijk worden gehouden voor de bedoelde vertraging.
Er is dan ook geen aanleiding om een tegemoetkoming te matigen, zoals de Staatssecretaris vraagt.
Namens de Staatssecretaris is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
De LAP heeft op 21 maart 2013 gadviseerd klagers longstaystatus op te heffen. Klager komt niet in aanmerking voor een tegemoetkoming, omdat hij niet eerder dan 4 maart 2013 beroep tegen het uitblijven van de herbeoordeling heeft ingediend en om een
tegemoetkoming heeft verzocht. Als de beroepscommissie dit standpunt niet volgt, dient alleen een tegemoetkoming voor de periode van 1 juni 2010 tot 1 juni 2011 te worden toegekend, omdat de LAP medio mei 2011 is gevraagd klagers longstaystatus te
herbeoordelen. Hiermee heeft de Staatssecretaris immers voldaan aan de op hem rustende inspanningsverplichting om de herbeoordelingstoets iedere drie jaar mogelijk te maken. Op dat moment is geen sprake meer van het uitblijven van een advies als gevolg
van vertraging in de implementatie van het Beleidskader longstay forensische zorg. Op de Staatssecretaris rust geen resultaatsverplichting. De Staatssecretaris heeft geen middelen om een in gang gezette herbeoordeling door de LAP te bespoedigen. De
vertraging bij het uitbrengen van het advies door de LAP is gelegen in de bijzondere omstandigheid dat nader onderzoek nodig was en niet in algemene omstandigheden zoals vertraging bij de implementatie van het genoemde beleidskader.
Als de beroepscommissie van oordeel is dat een tegemoetkoming dient te worden toegekend tot aan 21 maart 2013 wordt verzocht de hoogte van de tegemoetkoming in het licht van het vorenstaande te matigen.
4. De beoordeling
In het ministeriële Beleidskader longstay forensische zorg van 19 januari 2009, dat op 1 juni 2009 in werking is getreden, is ter versterking van de rechtspositie van de patiënten longstay forensische zorg (hierna: lfz-patiënten) een periodieke,
driejaarlijkse toets geïntroduceerd, waarbij door de LAP wordt beoordeeld of voortzetting van de longstaystatus nog gerechtvaardigd is. Daarbij wordt de behandelingsvatbaarheid van de ter beschikking gestelde onderzocht en wordt bezien of er nieuwe
interventies, medicijnen of andere omstandigheden zijn waardoor een op resocialisatie gerichte behandeling alsnog zou kunnen aanslaan. Voorwaarde bij de periodieke toets is dat de beoordelaar niet alleen het volledige dossier toetst maar de verpleegde
ook heeft gezien.
Uit bestendige jurisprudentie van de beroepscommissie (zie uitspraken 09/1677/TB van 29 december 2009 en 10/2899/TB van 11 februari 2011) volgt dat de beroepscommissie zich bevoegd acht beroepen te behandelen die zijn gericht tegen het uitblijven van
een herbeoordeling, ?omtrent? de periodieke toets naar de behandelingsvatbaarheid van de betreffende ter beschikking gestelde, en tegen het uitblijven van een wenselijk geachte overplaatsing van een lfz-voorziening naar een behandelinrichting dan wel
van plaatsing in, of overplaatsing naar, een lfz-differentiatie. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat lfz-patiënten aan het Beleidskader longstay forensische zorg van 19 januari 2009 aanspraken kunnen ontlenen.
Klager verbleef op 1 juni 2009 nog geen drie jaar in een longstayvoorziening, maar wel vanaf 2 augustus 2009 en komt daarom in aanmerking voor de herbeoordeling als bedoeld in het genoemde beleidskader.
Uit uitspraak 09/1677/TB d.d. 29 december 2009 volgt dat een overgangsperiode van een jaar, gerekend vanaf 1 juni 2009, acceptabel geacht moet worden voor de implementatie van voornoemd beleidskader en dat dit met zich meebrengt dat herbeoordelingen
vanaf 1 juni 2010 waarbij de termijn van drie jaar wordt overschreden, in beginsel als onredelijk of onbillijk moeten worden aangemerkt.
Klager verblijft sinds 2 augustus 2006 in een longstayvoorziening. Op 19 mei 2011 heeft de Minister van Veiligheid en Justitie de eerste herbeoordelingsprocedure gestart. Na aanhouding van de aanvraag door de LAP in afwachting van nadere rapportage en
informatie heeft de LAP op 21 maart 2013 in het kader van de herbeoordeling uiteindelijk geadviseerd klagers longstaystatus op te heffen. De beroepscommissie kan het verweer van de Staatssecretaris, dat er op neer komt dat met het starten van de
herbeoordelingsprocedure in mei 2011 is voldaan aan de in voormeld beleidskader opgenomen verplichting, niet volgen. Gelet op hetgeen in het beleidskader hierover is opgenomen, kan redelijkerwijs pas worden gesproken van een herbeoordeling, nadat de
LAP
de aanvraag heeft afgerond met een advies, waarna de Staatssecretaris kan beslissen over klagers longstaystatus.
De omstandigheid dat de Staatssecretaris met de hierboven genoemde beslissing van 26 november 2012, waarbij het individuele beveiligingsniveau als laag is vastgesteld, het mogelijk heeft gemaakt dat in afwachting van de uiteindelijke herbeoordeling van
klagers longstaystatus door de Pompestichting een verlofmachtiging kan worden aangevraagd, kan hieraan niet afdoen.
Het voorgaande brengt mee dat het beroep gegrond zal worden verklaard.
De beroepscommissie is van oordeel dat in gevallen als deze een financiële tegemoetkoming dient te worden toegekend, waarvan de hoogte wordt vastgesteld op een bedrag van € 75,= per maand vanaf - in dit geval - 2 augustus 2010 tot 2 augustus 2011.
Vanaf
laatstgenoemde datum (zijnde twee jaar na de inwerkingtreding van het Beleidskader) dient een tegemoetkoming te worden toegekend van € 150,= per maand, telkens na een periode van drie maanden te verhogen met een bedrag van € 75,= per maand, tot aan 21
maart 2013, de datum waarop de herbeoordeling in een advies aan de Staatssecretaris heeft geresulteerd.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep tegen het uitblijven van de herbeoordeling van de longstaystatus gegrond.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de Staatssecretaris toekomende tegemoetkoming vanaf 2 augustus 2010 tot 2 augustus 2011 op € 75,= per maand, en vanaf 2 augustus 2011 op € 150,= per maand, telkens na een periode van drie maanden te verhogen met
een bedrag van € 75,= per maand, tot aan 21 maart 2013.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. R.M. Maanicus en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 12 juni 2013
secretaris voorzitter