Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/0600/GB, 11 juni 2013, beroep
Uitspraakdatum:11-06-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 13/600/GB

Betreft: [klager] datum: 11 juni 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door ing. [...], namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 15 februari 2013 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Klager is, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. S.G.H. van de Kamp, op 17 mei 2013 door een lid van de Raad gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem over te plaatsen naar de afdeling voor Beheers Problematische Gedetineerden (BPG) van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught ongegrond verklaard.

2. De feiten
Klager is sedert 30 november 2012 gedetineerd. Hij verbleef als preventief gehechte sinds
3 december 2012 in het huis van bewaring (h.v.b.) van de p.i. Grave. Op 28 december 2012 is hij overgeplaatst naar het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de locatie Maastricht. Op 4 januari 2013 is klager overgeplaatst naar de BPG van de p.i.
Vught. Klager is op 5 juni 2013 (tijdelijk) overgeplaatst naar het Pieter Baan Centrum (PBC) te Utrecht.

3. De standpunten
3.1 Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager heeft minder dan een week in het PPC verbleven. Daarna is hij overgeplaatst naar de BPG. Klager heeft gedurende een eerdere detentie ook in het PPC van de locatie Maastricht
verbleven. Hij heeft toen aangifte gedaan van mishandeling door het personeel. Gedurende zijn korte verblijf in het PPC, tijdens zijn huidige detentie, is niets voorgevallen wat een overplaatsing naar de BPG kan rechtvaardigen. Ter zitting antwoordt
klager desgevraagd dat hij in het PPC een disciplinaire straf opgelegd heeft gekregen. Echter, deze straf is hem ten onrechte opgelegd. Een p.i.w.-er, tegen wie klager vorige keer aangifte heeft gedaan, heeft klager een grote mond gegeven en gevraagd
of
klager ‘soms weer van plan is aangifte te doen’. Klager heeft de p.i.w.-er laten weten dat hij dit gedrag niet normaal vindt. Vervolgens heeft de p.i.w.-er hem een rapport aangezegd. In de beslissing van de selectiefunctionaris en in het selectieadvies
wordt onvoldoende onderbouwd waarom klager is overgeplaatst naar de BPG. In het selectieadvies wordt steeds verwezen naar feiten en omstandigheden die hebben plaatsgevonden tijdens klagers vorige detentie(s) en in andere inrichtingen. Weliswaar zijn er
tijdens de eerste week van klagers huidige detentie in het h.v.b. van de p.i. Grave conflicten geweest, maar nadat er afspraken met klager zijn gemaakt, heeft hij geen rapporten meer gekregen. De beslissing van de selectiefunctionaris om klager over te
plaatsen naar de BPG is vooral gebaseerd op klagers functioneren in het verleden en niet zozeer op klagers gedrag in het PPC tijdens zijn huidige detentie. Er lijkt sprake te zijn van angst voor een agressieve houding waarbij enkel en alleen wordt
gelet
op het verleden van klager. Bovendien is het selectieadvies innerlijk tegenstrijdig. Overigens is ook de beslissing om klager over te plaatsen vanuit het h.v.b. van de p.i. Grave naar het PPC grotendeels gestoeld op gegevens uit het verleden. Klager
verdient de kans om te verblijven in een h.v.b. waar een normaal regime geldt. Het doel van het beroep is dan ook niet om klager te laten terugplaatsen naar het PPC van de locatie Maastricht, maar om te bewerkstelligen dat klager wordt overgeplaatst
naar een h.v.b. met een normaal regime.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager is op
28 december 2012 op indicatie van de inrichtingspsycholoog van de p.i. Grave geplaatst in het PPC van de locatie Maastricht. In het PPC is die zorgindicatie opgeheven, omdat al snel duidelijk werd dat klager niet aan behandeling in een PPC wenste mee
te
werken. Klager heeft een agressieve houding en er was sprake van een reële dreiging. Tijdens zijn korte verblijf in het PPC is hem een disciplinaire straf van twee dagen opsluiting in een strafcel opgelegd. Uit het advies van de inrichting blijkt dat
klager een meer gestructureerde omgeving nodig heeft, waarin hij individueel wordt bejegend en in kleine groepjes kan deelnemen aan activiteiten. Gelet hierop, en mede gelet op klagers gedrag tijdens zijn eerdere detentie in 2011/2012, is klager op de
BPG geplaatst. In februari 2013 is klager op de BPG gesanctioneerd vanwege het gebruik van fysiek geweld jegens het personeel.

4. De beoordeling
4.1. Klager behoort, gelet op zijn status als preventief gehechte in afwachting van het vonnis in eerste aanleg, tot de categorie gedetineerden voor opneming van wie de huizen van bewaring zijn bestemd. Het PPC van de locatie Maastricht is een
inrichting – gevangenis en huis van bewaring – voor mannen met een individueel regime en een normaal beveiligingsniveau. De BPG van de p.i. Vught is een inrichting – gevangenis en huis van bewaring – voor mannen met een individueel regime en een
uitgebreid beveiligingsniveau.

4.2. Een preventief gehechte die nog niet in eerste aanleg is veroordeeld dient te worden geplaatst in een inrichting met een regime van beperkte gemeenschap, tenzij plaatsing in een individueel regime noodzakelijk is. In het individueel regime
kunnen gedetineerden worden geplaatst die op grond van hun persoonlijkheid, gedrag of andere persoonlijke omstandigheden een ernstig beheersrisico vormen voor zichzelf of anderen en ten gevolge daarvan niet in staat zijn in een regime van algehele of
beperkte gemeenschap te functioneren of te verblijven.

4.3. Uit het selectieadvies blijkt dat aan klager, tijdens zijn verblijf in het h.v.b. van de p.i. Grave, twee rapporten zijn aangezegd, vanwege het aannemen van een dreigende houding jegens het personeel. Vervolgens zijn in de p.i. Grave met klager
afspraken gemaakt omtrent zijn gedrag. Uit het selectieadvies blijkt niet dat klager daarna nog rapporten zijn aangezegd wegens het vertonen van dreigend gedrag (jegens het personeel). Op 23 december 2012 is aan klager een ordemaatregel opgelegd, ten
einde te kunnen onderzoeken waar en hoe klager zijn detentie het best kan voortzetten. Klager is op 28 december 2012 overgeplaatst naar het PPC van de locatie Maastricht, omdat hij volgens de psycholoog van de p.i. Grave meer begeleiding nodig heeft
dan
hem in een h.v.b. kan worden geboden. Uit het bovenstaande leidt de beroepscommissie af dat de psycholoog, de directeur en de vrijhedencommissie van de p.i. Grave in klagers gedrag en functioneren in de p.i. Grave geen aanleiding zagen om klager te
laten plaatsen op de BPG.

4.4. Klager heeft amper één week in het PPC van de locatie Maastricht verbleven en is vervolgens overgeplaatst naar de BPG. Klager heeft tijdens zijn eerdere detentie ook verbleven in het PPC van de locatie Maastricht en heeft toen aangifte gedaan
van mishandeling door het personeel. Uit het selectieadvies blijkt dat klager gedurende zijn verblijf tijdens zijn huidige detentie steeds refereerde aan de lopende aangifte en dat hem een disciplinaire straf van twee dagen opsluiting in een strafcel
is opgelegd, omdat hij zich dreigend heeft opgesteld jegens het personeel.

4.5. De beroepscommissie maakt uit het selectieadvies en hetgeen klager naar voren heeft gebracht op dat het verblijf van klager in het PPC van de locatie Maastricht, vooral vanwege hetgeen is voorgevallen gedurende klagers verblijf aldaar tijdens
zijn eerdere detentie, tot problemen leidde. Een overplaatsing naar een andere inrichting lag derhalve in de rede. Echter, het is de beroepscommissie, op basis van hetgeen in het selectieadvies omtrent klagers gedrag is vermeld, onvoldoende gebleken
dat
klagers gedrag, tijdens zijn zeer korte verblijf in het PPC, van zodanig agressieve en/of bedreigende aard is geweest, dat een overplaatsing naar de BPG noodzakelijk was. Immers, uit het selectieadvies blijkt niet dat klager fysiek geweld heeft
gebruikt
dan wel ernstige verbale bedreigingen heeft geuit jegens het personeel. Evenmin is gebleken dat klager in het PPC structureel – voor zover daarvan al sprake kan zijn bij een verblijf van amper een week – dreigend gedrag heeft vertoond. Weliswaar is
klager in het PPC disciplinair gestraft omdat hij zich dreigend heeft opgesteld naar het personeel en heeft hij behandeling geweigerd, maar dit kan naar het oordeel van de beroepscommissie, mede gelet op het feit dat er vanwege klagers eerdere verblijf
aldaar en vanwege de door klager gedane aangifte sprake was van een verstoorde relatie tussen klager en het personeel, de beslissing om klager na amper één week over te plaatsen naar de BPG niet rechtvaardigen. Evenmin is gebleken dat de
selectiefunctionaris heeft onderzocht of overplaatsing van klager naar een andere inrichting – eventueel een ander PPC – dan de BPG tot de mogelijkheden behoorde. Gelet op het vorenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing van de
selectiefunctionaris dient te worden aangemerkt als onredelijk en onbillijk. De beroepscommissie zal het beroep derhalve gegrond verklaren en de bestreden beslissing van de selectiefunctionaris vernietigen. De selectiefunctionaris zal worden opgedragen
een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van één week na ontvangst daarvan. De beroepscommissie begrijpt dat klager thans tijdelijk ter observatie is overgeplaatst naar het PBC. De nieuwe beslissing van de
selectiefunctionaris zal derhalve betrekking dienen te hebben op de (over)plaatsing van klager na afloop van zijn observatieperiode in het PBC. De beroepscommissie zal in een afzonderlijke beslissing bepalen of enige tegemoetkoming aan klager geboden
is.

4.6. Ten overvloede overweegt de beroepscommissie het volgende. Klagers raadsvrouw heeft ter zitting aangevoerd dat het beroep ten doel heeft te bewerkstelligen dat klager wordt overgeplaatst naar een h.v.b. met een normaal regime. De
beroepscommissie kan geen oordeel geven over de beslissing van de selectiefunctionaris om klager vanuit de p.i. Grave te plaatsen naar het PPC van de locatie Maastricht, nu daartegen geen beroep is ingesteld. Wel gaat zij ervan uit dat de
selectiefunctionaris in zijn nieuw te nemen beslissing rekening houdt met deze wens van klager. Overigens merkt de beroepscommissie op dat klager op grond van artikel 18, eerste lid, onder a, van de Pbw bij de selectiefunctionaris een verzoek
strekkende
tot overplaatsing naar een bepaalde inrichting kan indienen.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de selectiefunctionaris op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van één week na ontvangst daarvan.
Zij zal in een afzonderlijke beslissing bepalen of enige tegemoetkoming aan klager geboden is.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 11 juni 2013

secretaris voorzitter

Naar boven