nummer: 13/176/TB
betreft: [klager] datum: 14 mei 2013
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.J. Weldam, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een beslissing van 8 januari 2013 van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Ter zitting van de beroepscommissie van 29 maart 2013, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.J. Weldam, en namens de Staatssecretaris, [...], werkzaam bij de Dienst
Justitiële Inrichtingen van het ministerie van Veiligheid en Justitie.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft het verzoek van klager tot overplaatsing naar een andere kliniek afgewezen.
2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Hij is op 24 april 2006 geplaatst in FPC Van Mesdag. Op 3 juli 2008 is klager overgeplaatst naar FPC De Rooyse Wissel
(hierna: de Rooyse Wissel). Bij brief van 20 november 2012 heeft klager verzocht om overplaatsing naar een andere kliniek. De Staatssecretaris heeft dit verzoek bij brief van 8 januari 2013 afgewezen.
3. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. De Staatssecretaris legt aan de afwijzing ten onrechte het advies van De Rooyse Wissel ten grondslag, waarin wordt verondersteld dat na een overplaatsing hetzelfde patroon zich zal voltrekken
dat
zich zou hebben afgespeeld in FPC Van Mesdag. Klager is overgeplaatst vanuit FPC Van Mesdag ten gevolge van niet aan hem toe te rekenen omstandigheden. Dit heeft niets van doen met behandelinhoudelijke argumenten doch met een onhoudbare situatie in
verband met klagers veiligheid, de veiligheid van zijn medeverpleegden en de veiligheid van het personeel in de instelling. De behandeling in De Rooyse Wissel is niet van de grond gekomen dan wel gestagneerd. De Rooyse Wissel erkent dit, gelet op de
ingeschakelde deskundige die gevraagd is advies uit te brengen over de wenselijkheid van een medicamenteuze behandeling. De inrichting wil klager plaatsen op een longstayafdeling. Voor een hernieuwde behandelpoging zal eerst de vertrouwensrelatie
moeten
worden verbeterd. De toediening van dwangmedicatie heeft dat vertrouwen verstoord. Klager is niet geïnteresseerd in De Rooyse Wissel. De enige optie is klager over te plaatsen. Klager weet dat hij behandeld kan worden en wil hier aan meewerken, maar
niet in De Rooyse Wissel. Als de nieuwe behandelpoging niet slaagt, gooit klager de handdoek in de ring en gaat hij akkoord met medicatie. Klager gaat niet akkoord met een eventuele medicamenteuze behandeling op proef.
Namens de Staatssecretaris is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht. De bestreden beslissing is op goede gronden genomen. Het verzoek om overplaatsing is voorgelegd aan klagers behandelaars, die vanuit behandelinhoudelijk oogpunt
geen aanleiding zien voor een overplaatsing. Er is sprake van een zeer moeizaam behandeltraject. Het is niet onmogelijk gebleken toe te werken naar een verlofkader. De behandellijn richt zich op het onderzoeken van de mogelijkheden tot het inzetten van
medicatie, desnoods onder dwang. De inrichting ziet in het kader van een volgende behandelpoging geen meerwaarde in een overplaatsing. Verondersteld wordt dat hier eenzelfde patroon zich zal gaan voltrekken als in FPC Van Mesdag en dat heeft tot een
vastgelopen behandeling geleid. Het gerechtshof Arnhem heeft in zijn verlengingsbeslissing van 19 december 2011 aangegeven dat klager gebaat is bij het opbouwen van een behandelrelatie, waarbij gestreefd diende te worden naar continuïteit van zorg.
Overplaatsing in deze (moeizame) fase van de behandeling vormt slechts een nieuwe onderbreking in klagers behandeling, zonder dat daarmee uitzicht ontstaat op betere behandelmogelijkheden. De moeizame behandeling is inherent aan de kernproblematiek van
klager. De inrichting zet in op continuïteit van zorg en structuur. De Staatssecretaris volgt dit standpunt. Nu de inrichting openingen ziet voor behandeling, is er voor de Staatssecretaris geen aanleiding het verzoek om overplaatsing te honoreren.
4. De beoordeling
Bij de overplaatsing van ter beschikking gestelden dient de Staatssecretaris, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de ter beschikking gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.
Op grond van de stukken en hetgeen ter zitting van de beroepscommissie is aangevoerd, is naar het oordeel van de beroepscommissie voldoende aannemelijk geworden dat de behandeling van klager in De Rooyse Wissel is vastgelopen. Onder meer in het
verlengingsadvies van 21 januari 2013 van De Rooyse Wissel blijkt dat klager slecht tot wisselend deelneemt aan therapieblokken en hier niet van lijkt te profiteren. De insteek van de inrichting om samen met klager een terugvalpreventieplan op te
stellen, teneinde toe te werken naar een eerste fase van resocialisatie, heeft geen resultaat opgeleverd. Klagers weigering mee te werken aan een behandeling is gebaseerd op zijn wens te worden overgeplaatst naar een andere inrichting. Ter zitting van
de beroepscommissie heeft klager toegelicht dat deze wens voortkomt uit het door hem gevoelde gebrek aan vertrouwen in de behandelaars. De Staatssecretaris ziet evenwel in navolging van de inrichting geen meerwaarde in een overplaatsing en wijst op het
belang van continuïteit van zorg en structuur. Inmiddels is een traject van dwangmedicatie ingezet. Bovendien vreest de Staatssecretaris na een overplaatsing een herhaling van een patroon dat ook zichtbaar was in FPC Van Mesdag. Wat hier ook van zij,
de
beroepscommissie stelt vast dat een verbetering niet is te verwachten gelet op voornoemde vertrouwensbreuk, die al in een zeer vroeg stadium van klagers verblijf in De Rooyse Wissel is ontstaan. Het heeft naar het oordeel van de beroepscommissie dan
ook
weinig zin de pogingen om de behandeling vlot te trekken in De Rooyse Wissel te continueren. De Rooyse Wissel heeft uitdrukkelijk in het verlengingsadvies van 21 januari 2013 de mogelijkheid opengehouden van een longstayplaatsing mocht een substantiële
verbetering uitblijven. De beroepscommissie overweegt echter dat het, mede gelet op klagers leeftijd, mogelijk nu nog te vroeg is om over te gaan tot (voorbereiding van) plaatsing van klager in de longstay. Zij is van oordeel dat er nog een poging
gewaagd zou moeten worden om in een nieuwe setting een behandelrelatie met klager te ontwikkelen. Zij neemt hierbij in aanmerking de door klager ter zitting uitdrukkelijk uitgesproken bereidheid mee te werken aan een behandeling in een nieuwe
inrichting
en zijn opmerking dat hij, als ook deze behandeling zou mislukken, zal meewerken aan een behandeling door middel van medicatie.
Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen moet de beslissing tot afwijzing van het verzoek van klager tot overplaatsing, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, onredelijk en onbillijk worden geacht. Het beroep zal derhalve gegrond
worden verklaard. Nu de bestreden beslissing op materiële gronden dient te worden vernietigd zal de beroepscommissie met toepassing van het bepaalde in artikel 66, derde lid, onder a van de Bvt in verbinding met artikel 69, vijfde lid van de Bvt de
Staatssecretaris opdragen binnen uiterlijk een maand na ontvangst van en met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen. Nu niet kan worden gezegd dat de opgelopen behandelachterstand te wijten is aan de inrichting, acht de
beroepscommissie geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond op materiële gronden en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt de Staatssecretaris op binnen uiterlijk een maand na ontvangst van en met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing te
nemen.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. G.L.M. Urbanus, voorzitter, mr. C.F. Korvinus en drs. J.E. Wouda, leden, in tegenwoordigheid van
R. Kokee, secretaris, op 14 mei 2013
secretaris voorzitter