Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/1254/SGA, 19 april 2013, schorsing
Uitspraakdatum:19-04-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 13/1254/SGA

Betreft: [klager] datum: 19 april 2013

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. S.R. van der Laar, namens

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichting (p.i.) Grave.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van – zo verstaat de voorzitter – 18 april 2013, inhoudende de
oplegging
van een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een strafcel, ingaande op 18 april 2013 om 13.00 uur en eindigend op 25 april 2013 om 13.00 uur, wegens herhaaldelijk positief scoren bij gelegenheid van urinecontroles op het gebruik van
softdrugs.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 17 april 2013 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 17 april 2013.

1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.
Vastgesteld kan worden dat verzoeker in de inrichting (meermalen) positief heeft gescoord op het gebruik van softdrugs. Dat zou op zich, daarbij rekening houdende met het landelijk geldende drugsontmoedigingsbeleid, naar het voorlopig oordeel de
oplegging van een disciplinaire straf als de onderhavige kunnen rechtvaardigen.
Uit de inlichtingen van de directeur komt evenwel naar voren dat de in artikel 3 van de Regeling urinecontrole penitentiaire inrichtingen (d.d. 2 juni 1999, nummer 726428/98/DJI Stcrt. 128) vastgestelde procedure niet is gevolgd. Nu die in dat artikel
genoemde procedure dwingend is voorgeschreven, is er in dit geval sprake van een beslissing die tot stand is gekomen in strijd met een wettelijk voorschrift. Het verzoek zal daarom worden toegewezen.

De omstandigheid dat de gevolgde procedure landelijk is afgesproken maakt dit oordeel, nu die landelijk afgesproken procedure strijdig is met een geldend wettelijk voorschrift, niet anders.

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing van de directeur met onmiddellijke ingang, tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende beklag zal hebben beslist.

Aldus gedaan door mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 19 april 2013.

secretaris voorzitter

Naar boven