Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/0385/GM, 3 mei 2013, beroep
Uitspraakdatum:03-05-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/385/GM

betreft: [klager] datum: 3 mei 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. AC.J. Lina, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de locatie Roermond,

en

gericht tegen medisch handelen door of namens de tandarts verbonden aan de locatie Roermond,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 28 januari 2013 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 15 maart 2013, gehouden in de locatie Roermond, is klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. Mr. A.C.J. Lina, gehoord. De inrichtingsarts en de inrichtingstandarts, eertijds verbonden aan de locatie Roermond
hebben schriftelijk laten weten niet ter zitting te kunnen verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klachten, zoals neergelegd in de verzoeken om bemiddeling aan de medisch adviseur van 7 november 2012 en 6 december 2012, betreffen:
a. het niet adequaat behandelen van pijnklachten in verband met een fractuur van een middenhandsbeentje;
b. het onvoldoende behandelen van kiespijnklachten.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Door en namens klager is het volgende aangevoerd.
Klager heeft na binnenkomst in de inrichting aangegeven dat hij pijnklachten had aan zijn hand. Pas drie weken later zijn er röntgenfoto’s gemaakt. Klager had een aantal weken voor zijn aanhouding een middenhandsbeentje gebroken. Klager heeft dit toen
ook gemeld. Klager had van de specialist een afneembare spalk gekregen maar die kon hij in verband met zijn aanhouding niet meenemen in detentie. De inrichtingsarts heeft klager uiteindelijk onderzocht en vastgesteld dat er nog beweging was in het
gebroken middenhandsbeentje. Klager is vervolgens naar het ziekenhuis verwezen. Daar werd geconcludeerd dat er sprake was van enige vergroeiing van het bot. Klager heeft daar ook nu nog steeds last van. Voor zijn aanhouding gebruikte klager de spalk
overdag.

Klager had kiespijn en is van mening dat hij daarvoor door tandarts had moeten worden gezien. Klager kreeg enkel pijnstillers voorgeschreven. Klager heeft zich vervolgens ziek gemeld en is daardoor bij de medische dienst gekomen. De verpleegkundige
oordeelde dat klager normaal had kunnen werken. Klager had graag antibiotica of een sterkere pijnstiller voorgeschreven gekregen. Hij is vervolgens ‘s middags bij tandarts geweest. Deze heeft toen een hoektand getrokken en klager een kanaalbehandeling
laten ondergaan. Klager weet nog dat de afspraak met de tandarts is gemaakt op 27 september 2012 voor een consult op 4 oktober 2012. Vervolgens is hem pas op 8 oktober 2012 antibiotica verstrekt. Klager was door zijn klachten niet in staat om te
werken. Toen de tand werd getrokken, heeft de tandarts gezegd dat deze ontstoken was. Op 27 september 2012 had de tandarts de diagnose al gesteld. Volgens de tandarts was de afgebroken hoektand, waardoor een kaakontsteking was ontstaan, de oorzaak van
de pijnklachten. De tandarts wilde eerst een antibioticakuur geven alvorens die tand te trekken. Na de uiteindelijke kanaalbehandeling, op of omstreeks 4 december 2012, waren alle gebitsklachten definitief verdwenen.

De inrichtingsarts en –tandarts hebben hun respectievelijke standpunt, zoals ingenomen tegenover de medisch adviseur, niet nader toegelicht. Namens hen is schriftelijk medegedeeld dat zij aansluiten bij het advies van de medisch adviseur.

3. De beoordeling
Ten aanzien van onderdeel a:
Uit het medisch inrichtingsdossier komt naar voren dat klager, die op 24 augustus 2012 in de inrichting is geplaatst, op 31 augustus 2012 is onderzocht door de inrichtingsarts, naar aanleiding waarvan vervolgens op 13 september 2012 een röntgenfoto is
gemaakt van klagers hand. Deze foto is vervolgens besproken met een orthopeed van het ziekenhuis waar de foto was gemaakt. Deze orthopeed heeft verklaard dat nabehandeling niet noodzakelijk was. Klager is vervolgens, naar aanleiding van aanhoudende
pijnklachten andermaal verwezen naar de orthopeed. De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm
neergelegde norm. De arts heeft klager met voldoende voortvarendheid verwezen naar een specialist. Het medisch handelen van de specialist is in het kader van deze procedure niet aan de orde. Dit onderdeel van het beroep zal derhalve ongegrond worden
verklaard.

Ten aanzien van onderdeel b:
Uit het medisch inrichtingsdossier blijkt dat klager op 4 oktober 2012 voor het eerst tegenover de medische dienst van de inrichting gewag heeft gemaakt van kiespijnklachten. Vastgesteld kan worden dat bij klager sprake is geweest van een ontsteking
van
zijn kaak. Daarvoor is hem inderdaad niet onmiddellijk de juiste medicatie voorgeschreven. Nu klager evenwel nog diezelfde dag, te weten 4 oktober 2012 in de middag, is gezien door de inrichtingstandarts en vervolgens na enkele dagen is gestart met een
antibioticakuur, moet worden geoordeeld dat het handelen van de inrichtingstandarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Dit onderdeel van het beroep zal daarom eveneens ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit
mr. S.B. de Pauw Gerling - Döhrn, voorzitter, dr. W.J. Schudel en drs. J.H.A.M.C. Schoenmaeckers, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 3 mei 2013

secretaris voorzitter

Naar boven