Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 12/4004/GA, 25 april 2013, beroep
Uitspraakdatum:25-04-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 12/4004/GA

betreft: [klager] datum: 25 april 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de locatie Norgerhaven te Veenhuizen,

gericht tegen een uitspraak van 21 december 2012 van de beklagcommissie bij voormelde penitentiaire inrichting (p.i.), gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 5 maart 2013, gehouden in de p.i. Hoogeveen, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. A.L. Pöll, en [...], vestigingsdirecteur en [...], stagiaire bij de locatie Norgerhaven.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel, waarvan zeven dagen voorwaardelijk wegens het aantreffen van een SD kaart op klagers cel.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard voor zover het betreft het voorwaardelijk gedeelte van de disciplinaire straf op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Aan klager is op 4 oktober 2012 een disciplinaire straf opgelegd in verband met het aantreffen van contrabande op zijn cel. Tijdens zijn verblijf in de strafcel heeft klager medegedeeld dat er nog een SD kaart op zijn cel lag. Er is nogmaals een
celinspectie gehouden, maar de SD kaart is niet aangetroffen. De directeur gaat er daarom vanuit dat de kaart niet (meer) op klagers cel aanwezig was. Op 18 oktober 2012 kwam klager weer terug op zijn cel en tijdens een celinspectie op 24 oktober 2012
is een SD kaart aangetroffen. Klager heeft dus zes dagen de tijd gehad om de kaart bij het personeel in te leveren.

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Het beklag is gericht tegen de gehele disciplinaire straf en niet alleen tegen het voorwaardelijk gedeelte. Volgens de raadsvrouw lag de SD kaart op 4 oktober 2012 nog steeds op klagers cel. Nu klager op 4 oktober 2012 reeds disciplinair is gestraft
wegens het aantreffen van contrabande op zijn cel kan wegens de ‘ne bis in idem’ regel niet nogmaals een straf worden opgelegd. Klager heeft eerlijk toegegeven dat er nog een SD kaart op zijn cel lag. Hij zal dit niet zeggen als dat niet zo was. Klager
wil graag een compensatie. Hij vindt de door de beklagcommissie toegekende € 10,= per dag veel te weinig.

3. De beoordeling
Ten aanzien van de opgelegde voorwaardelijke disciplinaire straf overweegt de beroepscommissie het volgende.
Artikel 53, eerste lid, van de Pbw, stelt dat een straf geheel of ten dele voorwaardelijk kan worden opgelegd. De proeftijd bedraagt ten hoogste drie maanden. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat bij voorwaardelijke oplegging van een
disciplinaire straf in elk geval de algemene voorwaarde wordt gesteld dat de gedetineerde zich onthoudt van het plegen van feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting. Tevens kan de directeur andere voorwaarden aan het
gedrag van de gedetineerde stellen.
De beroepscommissie is van oordeel dat de door de directeur gestelde voorwaarde dat het voorwaardelijk gedeelte van de straf ten uitvoer wordt gelegd ‘indien blijkt dat er informatie op de aangetroffen SD kaart staat’ in strijd is met het tweede lid
van
artikel 53 van de Pbw. Dit betreft geen voorwaarde waar de gedetineerde door zijn gedrag invloed op kan uitoefenen.

Voorts wordt in de derde volzin van dit artikellid bepaald dat de opgelegde voorwaarden worden vermeld in de mededeling als bedoeld in artikel 58, eerste lid, van de Pbw. Als bedoeling van de wetgever mag worden aangenomen dat zowel de in de eerste als
in de tweede volzin bedoelde voorwaarden in de mededeling worden opgenomen. In klagers geval is noch de proeftijd noch de algemene voorwaarde in de schriftelijke mededeling opgenomen. Gezien het voorgaande is de opgelegde voorwaardelijke straf nietig.
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten,
voorzitter, mr. U.P. Burke en mr. G.M. Mohanlal, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 25 april 2013

secretaris voorzitter

Naar boven