Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/0809/GA, 24 april 2013, beroep
Uitspraakdatum:24-04-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/809/GA

betreft: [klager] datum: 24 april 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. V.C. van der Velde, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 25 februari 2013 van de beklagrechter bij de locatie Westlinge te Heerhugowaard,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van de locatie Westlinge in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. V.C. van der Velde om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de beslissing van de directeur van 14 december 2012 tot afwijzing van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. De afwijzende beslissing is gebaseerd op het negatieve advies van het OM. Het OM heeft haar advies vrijwel uitsluitend gebaseerd op het uittreksel
justitiële documentatie van klager. Voorts is de verlofaanvraag afgewezen, omdat klager tijdens zijn verlof van een vorige detentie door zou zijn gegaan met het plegen van strafbare feiten. Dit is echter onjuist. Een medeverdachte in klagers strafzaak
is enige tijd geleden, ondanks het – ook in die zaak – negatieve advies van het OM, wel al in een zeer beperkt beveiligde inrichting geplaatst en met verlof geweest. Klager doet een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Klager verbaast zich erover dat de
directeur negatief heeft geadviseerd (en beslist), terwijl de inhoud van het inrichtingsadvies zeer positief is. Uit het reclasseringsadvies blijkt dat klagers recidiverisico wordt ingeschat als laag gemiddeld en dat hij zich houdt aan de voorwaarden
en
regels in de inrichting. Ook de politie heeft positief geadviseerd. Feitelijk steunt de beslissing alleen op het negatieve advies van het OM. Voorts is van belang dat het gerechtshof te Amsterdam klagers detentie voor twee weken (ingaande op 15
februari
2013) heeft geschorst. Gedurende deze schorsing heeft klager zich aan alle voorwaarden gehouden. Verzocht wordt bij de beoordeling rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van klager.

De directeur heeft daarop als volgt gereageerd. De verlofaanvraag is afgewezen op grond van artikel 4, onder b, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (verder: de Regeling). Het negatieve advies van het OM heeft bij deze beslissing een
grote rol gespeeld. Klager heeft tijdens zijn verlof nieuwe strafbare feiten gepleegd. Klagers justitieel dossier bestaat uit 32 pagina’s. Hij heeft vele malen de hem opgelegde proeftijd genegeerd. In het vonnis wordt door de rechtbank expliciet de
hoge
frequentie en de professionaliteit en brutaliteit van de gepleegde feiten genoemd. Er is mitsdien sprake van een forse contra-indicatie voor verlofverlening.

3. De beoordeling
Uit de beslissing van de directeur van 14 december 2012, die grotendeels is gebaseerd op het negatieve advies van het OM, blijkt dat de verlofaanvraag is afgewezen op grond van artikel 4, onder b, van de Regeling – het gevaar voor ernstige verstoring
van de openbare orde of het plegen van strafbare feiten. De beroepscommissie stelt voorop dat de ernst en de aard van de door klager gepleegde delicten, waarvoor hij thans is gedetineerd, geen zelfstandige grond kunnen vormen voor de afwijzing van de
verlofaanvraag.

Klager is thans, sedert 3 mei 2012, gedetineerd wegens het plegen van meerdere vermogensdelicten (onder andere diefstal, opzetheling en gewoontewitwassen), gepleegd in de periode van december 2010 tot en met mei 2011. Klagers is voorafgaande aan zijn
huidige detentie meermalen veroordeeld en gedetineerd geweest, eveneens wegens het plegen van vermogensdelicten. Echter, deze (vermogens)delicten zijn (vooral) gepleegd in 2005 (of eerder); aldus reeds ruim vijf jaar voordat hij de strafbare feiten
heeft gepleegd waarvoor hij thans is gedetineerd. Gelet op dit tijdsverloop, acht de beroepscommissie deze omstandigheid onvoldoende zwaarwegend om de verlofaanvraag op grond van artikel 4, onder b, van de Regeling af te wijzen. Daarbij komt dat uit
het reclasseringsrapport van 15 november 2012 blijkt dat klagers recidiverisico en het risico op het onttrekken aan voorwaarden thans wordt ingeschat als laag gemiddeld en dat klager zich houdt aan de voorwaarden en regels van de inrichting. Voorts
blijkt uit het inrichtingsadvies dat klager heeft getekend voor deelname aan het programma terugdringen recidive.
In de reactie van de directeur op het beroepschrift en het advies van het OM staat dat klager strafbare feiten heeft gepleegd tijdens een hem verleend verlof. Echter, uit het inrichtingsadvies blijkt dat klager tijdens zijn huidige detentie geen
vrijheden heeft genoten. Klager kan aldus geen strafbare feiten hebben gepleegd tijdens een verlof als onderdeel van zijn huidige detentie. Wel heeft het gerechtshof te Amsterdam klagers voorlopige hechtenis voor de duur van twee weken geschorst, maar
niet is gebleken dat klager in die periode strafbare feiten heeft gepleegd. Het is de beroepscommissie onvoldoende duidelijk geworden wanneer klager tijdens een verlof strafbare feiten zou hebben gepleegd. Dit argument kan derhalve, zonder nadere
motivering, niet tot afwijzing van de verlofaanvraag leiden.
Gelet op vorenstaande feiten en omstandigheden, is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing van de directeur om de verlofaanvraag af te wijzen als onredelijk en onbillijk moet worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve gegrond worden
verklaard,
de uitspraak van de beklagrechter zal worden vernietigd en het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard.

Klager is op 4 april 2013 overgeplaatst van de locatie Westlinge naar de locatie Zuyder Bos. Aangezien beide locaties onder dezelfde vestigingsdirecteur vallen zal de vestigingsdirecteur worden opgedragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming
van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan.
De beroepscommissie gaat ervan uit dat, indien de vestigingsdirecteur van mening is dat verlof moet worden verleend, hij de opdracht om een nieuwe beslissing te nemen zal overdragen aan de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie
(Staatssecretaris).

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij draagt de vestigingsdirecteur op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak binnen een
termijn van twee weken na ontvangst daarvan en gaat ervan uit dat, indien de vestigingsdirecteur van mening is dat verlof moet worden verleend, hij de opdracht om een nieuwe beslissing te nemen zal overdragen aan de Staatssecretaris.
Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 24 april 2013

secretaris voorzitter

Naar boven