Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/0083/GA, 6 mei 2013, beroep
Uitspraakdatum:06-05-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Urinecontrole  v

Uitspraak

nummer: 13/83/GA

betreft: [klager] datum: 6 mei 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Hoogeveen,

gericht tegen een uitspraak van 9 januari 2013 van de beklagcommissie bij voormelde p.i., gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 2 april 2013, gehouden in de p.i. Lelystad, zijn gehoord [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Hoogeveen, en [...], juridisch medewerker.
Bij faxbericht van 31 maart 2013 heeft klagers raadsman mr. J.A. Huibers gereageerd op het beroep en vermeld dat hij en klager geen gebruik zullen maken van de gelegenheid om te worden gehoord ter zitting van de beroepscommissie.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het feit dat geen toestemming wordt verleend om een laborant toegang te verlenen om bij klager bloed en/of haar af te nemen voor een contra-onderzoek.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De Regeling urinecontrole penitentiaire inrichtingen (hierna: de Regeling) biedt genoeg waarborgen om vast te stellen of sprake is van drugsgebruik of fraude. Er is geïnformeerd bij drie verschillende laboratoria over bloed- of haaronderzoek. Deze
laboratoria hebben aangegeven dat na 24 uur niet met bloed of haar is vast te stellen of verdovende middelen zijn gebruikt. Bij THC is die periode wat langer, maar er is geen toegevoegde waarde om een laborant de inrichting toe te laten. De Regeling en
het Drugsontmoedigingsbeleid zijn leidend. Klager is uiteindelijk doorgefaseerd, maar door de uitslag van de urinecontrole heeft zijn fasering ongeveer drie maanden vertraging opgelopen.

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt schriftelijk als volgt toegelicht.
De Pbw biedt niet voldoende handvatten om urine te controleren. Uit de uitgevoerde controle is expliciet niet het gebruik van verdovende middelen vastgesteld. Het gaat om een aanname op basis van een urinewaarde. Klager wenst een onderzoek te laten
verrichten waar juist wel expliciet op het gebruik van verdovende middelen wordt getest. Klager geeft een alternatieve en toetsbare verklaring, daar moet op ingegaan worden. Het argument van precedentwerking is onvoldoende onderbouwd. Klager denkt niet
dat veel personen de kosten van € 1.100,= kunnen en willen betalen. Het kost de inrichting nauwelijks tijd, geld en middelen om een laborant onder gecontroleerde omstandigheden toe te laten. Voorts wordt opgemerkt dat dit beklag onderdeel uitmaakt van
een serie klachten waarop nog geen beslissing genomen is.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 8, eerste lid van de Regeling kan de gedetineerde onder andere een disciplinaire straf worden opgelegd indien is gebleken dat de gedetineerde met het urinemonster heeft gefraudeerd. Volgens vaste jurisprudentie van de
beroepscommissie mag bij een kreatininegehalte van minder dan 2,0 mmol/l worden uitgegaan van fraude. Alleen bijzondere omstandigheden kunnen een uitzondering op deze regel rechtvaardigen.

Op 10 oktober 2012 is bij klager een kreatininegehalte van 1.4 mmol/l vastgesteld, zodat uitgegaan mag worden van fraude. Bijzondere omstandigheden die een uitzondering op deze regel zouden rechtvaardigen, zijn niet gebleken. De enkele ontkenning van
klager dat hij geen verdovende middelen heeft gebruikt en dat er bijzondere omstandigheden aanwezig moeten zijn die een laag kreatininegehalte kunnen verklaren, zijn daartoe onvoldoende. Aan klager is vervolgens een disciplinaire straf opgelegd.
Klager wenst, teneinde aan te tonen dat hij geen verdovende middelen heeft gebruikt, als contra-expertise op eigen kosten een haar- en bloedonderzoek door een met name genoemd bureau te laten verrichten. De directeur heeft het verzoek een laborant van
dat bureau tot de gedetineerde toe te laten om de benodigde monsters af te nemen, afgewezen. Tegen deze afwijzing richt zich de klacht.

Naar het oordeel van de beroepscommissie is de procedure met betrekking tot de afname en controle van urine bij gedetineerden, zoals deze is vastgelegd in de Pbw en de Regeling waarvan een herhaling- en bevestigingsonderzoek deel uitmaken, uitputtend
geregeld en met voldoende waarborgen omkleed. Daarnaast is er de hiervoor genoemde vaste jurisprudentie van de beroepscommissie. Binnen dit kader is geen plaats voor een contra-expertise zoals door klager verzocht; eventuele resultaten van een
dergelijk
onderzoek zullen geen wijziging kunnen aanbrengen aan het oordeel van de beroepscommissie dat sprake is van fraude en aan de daarmee gepaard gaande straf. Gelet hierop is de beslissing van de directeur om geen toestemming te verlenen een externe
laborant toe te staan haar- en bloedmonsters bij klager af te nemen niet als onredelijk of onbillijk aan te merken. Het beroep van de directeur zal gegrond worden verklaard en het beklag alsnog ongegrond.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, drs. R.K. Boelens en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 6 mei 2013

secretaris voorzitter

Naar boven