Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/0131/GB, 22 april 2013, beroep
Uitspraakdatum:22-04-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 13/131/GB

Betreft: [klager] datum: 22 april 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. V.C. van der Velde, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 9 januari 2013 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) met aansluitend deelname aan een penitentiair programma (p.p.) (een zogenaamd gestapeld traject) afgewezen.

2. De feiten
Klager is sedert 3 mei 2011 gedetineerd. Hij verblijft in de beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) zonder regimair verlof van de locatie Westlinge te Heerhugowaard, een inrichting als bedoeld in artikel 20, tweede lid, van de Regeling tijdelijk
verlaten van de inrichting (de Regeling).

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
De einddatum van klagers detentie is vastgesteld op 10 maart 2013. Hij komt reeds sinds 6 november 2012 in aanmerking voor een gestapeld traject. Klager heeft tot op heden nog geen verlof genoten. Een medeverdachte van klager is enige tijd geleden in
een z.b.b.i. geplaatst en met verlof gegaan. Klager doet een beroep op het gelijkheidsbeginsel. De directeur van de locatie Westlinge heeft slechts negatief geadviseerd, omdat de A-G een negatief advies heeft gegeven. De politie heeft geen bezwaar
tegen
het door klager opgegeven verlofadres en de reclassering heeft ook een positief rapport uitgebracht. De beslissing van de selectiefunctionaris is slechts gebaseerd op het negatieve advies van de A-G.

Klagers zoon is tijdens klagers huidige detentie geboren en hij heeft reeds een deel van zijn opvoeding gemist. Klager wil zijn leven weer oppakken. Uit klagers Uittreksel Justitiële Documentatie (UJD) blijkt dat klager sinds 2004 nauwelijks nog met
politie en justitie in aanraking is geweest, met uitzondering van de zaak waarvoor hij thans in detentie verblijft. Klager ontkent dat hij een misdrijf heeft gepleegd tijdens zijn verlof.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
De selectiefunctionaris verwijst naar de inhoud van de door hem genomen beslissing d.d. 9 januari 2013. De selectiefunctionaris heeft daarin onder meer aangegeven dat de A-G negatief heeft geadviseerd ten aanzien van klagers verzoek vanwege het risico
op het onttrekken aan voorwaarden en het gevaar voor verstoring van de openbare orde of het plegen van strafbare feiten.
De selectiefunctionaris vindt het onbegrijpelijk dat de reclassering het recidiverisico inschat als laag/gemiddeld. De kans op het onttrekken aan voorwaarden wordt eveneens ingeschat als laag/gemiddeld. Klagers UJD beslaat echter 32 pagina’s. Uit het
UJD blijkt dat klager tevens is veroordeeld voor het plegen van delicten tijdens zijn proeftijd en tijdens verloven. De selectiefunctionaris heeft derhalve vooralsnog geen vertrouwen in een goed verloop van aan klager te verlenen vrijheden. De
einddatum
van klagers detentie is thans vastgesteld op 20 januari 2014 en derhalve acht de selectiefunctionaris het evenals de A-G nog te vroeg om klager bloot te stellen aan de verleidingen die een verlof met zich meebrengt.

4. De beoordeling
4.1. Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling), komen voor plaatsing in z.b.b.i. in aanmerking gedetineerden die een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico
vormen, aan wie een vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd, ten minste de helft van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan, geen veroordelingen tot betaling van een geldboete of geldbedrag van meer dan € 226,= hebben openstaan, een
strafrestant hebben van ten minste zes weken en ten hoogste zes maanden en beschikken over een aanvaardbaar verlofadres. In het derde lid van dit artikel wordt voorts bepaald dat, in afwijking van het in het eerste lid bepaalde, tevens voor plaatsing
in
een z.b.b.i. in aanmerking kunnen komen, gedetineerden ten aanzien van wie een door de selectiefunctionaris akkoord bevonden voorstel voor deelname aan een p.p. aanwezig is. Het verblijf in de z.b.b.i. direct voorafgaande aan de plaatsing in het p.p.
duurt maximaal zes maanden.

4.2. In de toelichting op dit artikel (Stcr. 2000,176) staat dat bij de plaatsing in zeer beperkt en beperkt beveiligde inrichtingen de beoordeling of de gedetineerde geschikt is tot terugkeer in de samenleving een belangrijke rol speelt. Indicator
bij de beoordeling daarvan is of de gedetineerde reeds eerder tijdens de huidige detentie met goed resultaat bewegingsvrijheid (onbegeleid) buiten de inrichting heeft genoten (algemeen verlof, schorsing van de preventieve hechtenis, incidenteel verlof,
strafonderbreking), alsmede of zich daarna omstandigheden hebben voorgedaan die aan deze indicator ernstig afbreuk doen. Gelet op het open karakter van de inrichting of afdeling spelen de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict en de
persoonlijkheid van de gedetineerde een rol bij de beoordeling of betrokkene geschikt is voor plaatsing in een zeer beperkt of beperkt beveiligde inrichting of afdeling.

4.3. De beroepscommissie is van oordeel dat, gelet op klagers veelvuldige recidive (ook tijdens verloven) en de kennelijk omvangrijke en nog aanhangige strafzaak die ten grondslag ligt aan de huidige detentie (waarin klager zich op zijn zwijgrecht
heeft beroepen), gesproken kan worden van een reëel gevaar voor het opnieuw plegen van strafbare feiten door klager. In kan niet gesproken worden van "een te verwaarlozen maatschappelijk risico", als bedoeld in artikel 2 van de Regeling. Voordat tot de
verzochte plaatsing zou kunnen worden overgegaan, zouden eerst nadere, de kans op recidive verminderende interventies aangewezen zijn. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit
mr. J.I.M.W. Bartelds, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. L.M. Moerings, leden, in tegenwoordigheid van L.A.M. Karels, secretaris, op 22 april 2013

secretaris voorzitter

Naar boven