Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/0508/TP, 3 juli 2002, beroep
Uitspraakdatum:03-07-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/508/TP

betreft: [klager] datum: 3 juli 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 27 februari 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 23 februari 2002 verlengd tot en met 23 mei 2002.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak d.d. 30 januari 2001 ter beschikking gesteld met bevel dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
De terbeschikkingstelling (tbs) van klager is ingegaan op 29 mei 2001. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in het huis van bewaring (h.v.b.) Almere-Binnen te Almere.
De Minister heeft bij beschikking besloten tot plaatsing van klager in het Forensisch Psychiatrisch Instituut de Rooyse Wissel te Venray. Klager is op 8 april 2002 in die inrichting geplaatst.

3. De standpunten
Klager heeft het beroep als volgt toegelicht. Klager is het niet eens met de verlenging van de passantentermijn. Hij is al afgestraft en verbleef ten tijde van de bestreden beslissing onnodig in een h.v.b.

Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht. Het beroep zal formeel ongegrond zijn, nu klager tijdig is gehoord, de verlengingsbeslissing tijdig is genomen, en gelet op de datum van instellenvan het beroep door klager de verlengingsbeslissing waarschijnlijk tijdig aan hem is uitgereikt.
Het beroep zal tevens materieel ongegrond zijn. Ten tijde van de bestreden beslissing verbleef klager negen maanden in een h.v.b. Een dergelijke duur is niet zodanig lang dat de bestreden beslissing op die enkele grond onredelijk enonbillijk is. Er bestond ten tijde van de bestreden beslissing geen aanleiding ten aanzien van klager af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen die primair wordt bepaald door de aanvangsdatum van de tbs. Niet isgebleken dat klager, die op een gewone afdeling van het h.v.b. verbleef, met voorrang boven andere tbs-passanten in een tbs-inrichting moet worden geplaatst. De Minister had ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing vanuitde inrichting van klagers verblijf geen signalen daaromtrent ontvangen. Aan de Forensisch Psychiatrische Dienst (FPD) is verzocht om een medische verklaring uit te brengen omtrent klagers psychische conditie.

4. De beoordeling
Zoals de beroepscommissie in haar uitspraak d.d. 9 februari 1998 (C 97/28) heeft overwogen leidt een beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn wegens capaciteitstekort niet zonder meer tot gegrondverklaringvan het beroep. Volgens bestendige jurisprudentie van de beroepscommissie kan het beroep leiden tot gegrondverklaring indien de duur van de passantentermijn onredelijk en onbillijk moet worden geacht en/of de psychische conditie vande tbs-passant zodanig is dat hij als ongeschikt voor verder verblijf in een h.v.b. moet worden aangemerkt.

Uit het onderzoek in de onderhavige zaak is voldoende komen vast te staan dat klager ten tijde van de bestreden beslissing als gevolg van het capaciteitstekort niet was geplaatst in een tbs-inrichting. Ook is voldoende aannemelijkgeworden dat de Minister bij zijn beslissing op dit punt niet is afgeweken van zijn beleid om de volgorde van plaatsing van tbs-gestelden in een tbs-inrichting te laten bepalen door de volgorde van de data waarop deterbeschikkingstellingen van klager en de overige tbs-gestelden zijn ingegaan.

De totale duur van het verblijf van klager als passant in een huis van bewaring was ten tijde van de bestreden beslissing nog niet zodanig lang dat de bestreden beslissing tot verlenging van de passantentermijn, bij afweging vanalle in aanmerking komende belangen, onredelijk of onbillijk moet worden geacht.

In de reactie van de Minister was aangekondigd dat de Minister de FPD zou verzoeken om te berichten omtrent de vraag of een voortgezet verblijf van klager in een h.v.b. verantwoord was met het oog op klagers psychische conditie.Door de FPD is een dergelijke verklaring niet uitgebracht omdat klager inmiddels met ingang van 8 april 2002 is geplaatst in een tbs-kliniek. Nu er geen signalen uit het h.v.b., waar klager op een gewone afdeling verbleef, zijnontvangen die er op zouden duiden dat er sprake was van detentieongeschiktheid gaat de beroepscommissie er vanuit dat er ten tijde van de bestreden beslissing geen aanleiding bestond om klager bij voorrang in een tbs-inrichting teplaatsen.

De beroepscommissie is, gelet op het vorenoverwogene, van oordeel dat de bestreden beslissing tot verlenging van de passantentermijn van 23 februari 2002 tot 8 april 2002, de datum van klagers plaatsing in een tbs-kliniek, niet instrijd is met de wet.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en dr. M. Smit, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 3 juli 2002.

secretaris voorzitter

Naar boven