Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 12/4015/GA, 10 april 2013, beroep
Uitspraakdatum:10-04-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 12/4015/GA

betreft: [klager] datum: 10 april 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. H.M.S. Cremers, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 17 december 2012 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van unit 4 van de p.i. Vught, in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager, alsmede zijn raadsvrouw mr. H.M.S. Cremers om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
De beklagen betreffen de afwijzing van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof op 23 juli 2012 en 16 november 2012.

De beklagcommissie heeft de beklagen ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
Eerder heeft de beroepscommissie beslist dat de ernst en de aard van het delict geen zelfstandige grond kunnen opleveren voor de afwijzing van de verlofaanvraag, BC 2 augustus 2012, 12/1979/GV. Klager heeft het gevoel dat, nu hij veroordeeld is in een
zeer publiciteitsgevoelige zedenzaak (Vughtse zwemleraar) er volstrekte politieke onwil heerst om hem op een enigszins normale wijze te laten faseren in zijn detentie. Klager is het er niet mee eens dat de maatschappelijke onrust onverantwoord groot is
nu hij een verlofadres bij een kloosterorde in Zuid-Limburg heeft gevonden.
De kans op slachtofferconfrontatie is door de directeur van de p.i. Vught niet nader onderzocht. Het mogelijke risico op slachtofferconfrontatie kan worden ondervangen door het verbinden van voorwaarden aan het verlof en klager heeft zich bereid
verklaard om tijdens verlof extra toezichtmaatregelen te ondergaan. De raadsvrouw verwijst naar het memorandum 2012-5, Toezicht op zedendelinquenten, van het WODC waaruit naar voren komt dat vooral een slechte planning ten aanzien van de
verblijfplaats,
werk en sociale steun bij terugkeer in de samenleving bleek samen te hangen met terugval in delictgedrag van zedendelinquenten.
Van een eventuele informatieplicht bij verloven, zoals de directeur ter zitting van de beklagcommissie heeft gesteld, is geen sprake, waardoor deze grond juridisch onjuist is. De reclassering heeft op 3 september 2012 negatief geadviseerd over het
verlenen van verlof. Dit rapport is echter ondeugdelijk en op 17 februari 2013 heeft klager hiertegen een klacht ingediend bij de reclassering. Klager verzoekt de beroepscommissie dan ook het betreffende reclasseringsrapport buiten beschouwing te
laten.
De directeur geeft aan dat hij gezien de negatieve adviezen geen risico kan nemen, maar de directeur dient bij de beslissing tot afwijzing echter een eigen belangenafweging te maken.
Klager vreest dat hij na zijn detentie eenzelfde lijdensweg zal bewandelen als S.V. bij wie het gehele traject van detentiefasering nimmer van de grond is gekomen en die na zijn detentie in iedere gemeente in Nederland werd geweigerd. Nu klagers
einddatum nadert dient zijn belang bij verlof in verband met de voorbereiding op een terugkeer in de maatschappij zwaarder te wegen.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep als volgt toegelicht.
Het delict waar klager voor veroordeeld is, is regionaal en landelijk bekend. Op 1 januari 2011 is de wet ter versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces in werking getreden. De directeur verwijst naar de brief van 19 januari 2012
van de directeur gevangeniswezen aan de vestigingsdirecteuren van de p.i. betreffende interne audit versterking positie slachtoffers. In deze brief is bepaald, voor zover hier van belang, dat DJI het bureau selectiefunctionarissen informeert over het
eerste verlof van een gedetineerde met een spreekwaardig delict. Het bureau selectiefunctionarissen informeert vervolgens het Openbaar Ministerie (OM), locatie Informatiepunt Detentieverloop (IDV) en het IDV informeert vervolgens het slachtoffer. In
klagers geval dient een groot aantal slachtoffers geïnformeerd te worden. De kans is groot dat dan algemeen bekend wordt dat klager met verlof zal gaan, waardoor de kans op media-aandacht aanzienlijk wordt. Voor het overige heeft de directeur in beroep
volhard in het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt.

3. De beoordeling
Het OM en de politie hebben negatief geadviseerd vanwege het risico van ongewenste confrontatie met de slachtoffers, het risico van maatschappelijke onrust en het risico van gevaar voor de gedetineerde. De politie heeft aangegeven dat de
maatschappelijke onrust een gevaar voor klager kan opleveren. Het zou dusdanige vormen kunnen aannemen dat de veiligheid van klager niet door de politie gewaarborgd kan worden.
De directeur heeft aangegeven dat bij klager door Novadic Kentron een Risc is afgenomen. Op basis van de uitkomst wordt negatief geadviseerd omtrent het verlof.
Wat er ook zij van de stelling van klager over de ondeugdelijkheid van het reclasseringsrapport van 3 september 2012, de beroepscommissie is van oordeel dat naast de negatieve adviezen van het OM en de politie in klagers geval mede bepalend zal moeten
zijn het feit dat klagers strafzaak in 2010 en 2011 grote aandacht in de media heeft gekregen en veel maatschappelijke onrust heeft veroorzaakt. Aangezien klager tijdens verlof deels zelfstandig zal reizen, is, zoals de directeur meldt, de kans op
confrontaties met derden, die hem zouden herkennen, reëel aanwezig. Uit de genoemde brief van 19 januari 2012 van de directeur gevangeniswezen aan de vestigingsdirecteuren van de p.i. blijkt voorts dat de slachtoffers geïnformeerd dienen te worden over
het eerste verlof van een gedetineerde met een spreekwaardig delict. Gezien het grote aantal slachtoffers is de kans evenredig groot dat bekend wordt dat klager met verlof zal gaan, waardoor er risico bestaat voor maatschappelijke onrust en mogelijk
gevaar voor klager zelf.
De beroepscommissie overweegt dat bij de beslissing op een verzoek om verlof een afweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het belang van de gedetineerde bij een goede en tijdige voorbereiding van zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds
het belang van de samenleving bij een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde straf.
De beroepscommissie is van oordeel dat eerdergenoemde omstandigheden in eerste instantie een forse contra-indicatie vormen voor verlofverlening. Gelet op de maatschappelijk onrust kan de beslissing van de directeur van 23 juli 2012 tot afwijzing van
klagers verlofaanvraag derhalve niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep ten aanzien van de afwijzing van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof van 23 juli 2012 zal ongegrond
worden verklaard.

Ten aanzien van de beslissing van 16 november 2012 is de beroepscommissie van oordeel dat, gelet op de snel naderende v.i-datum van 7 juni 2013, het feit dat veel slachtoffers moeten worden geïnformeerd en de publieke aandacht die daarvan mogelijk het
gevolg zal zijn, onvoldoende reden is om in dit stadium van de detentie aan het verlof in de weg te staan. Thans dient aan het belang van klager doorslaggevende betekenis te worden toegekend en dient de uitspraak van de beklagcommissie te worden
vernietigd.
Nu klager is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar dient ingevolge artikel 17, eerste lid onder a, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting de Minister (lees Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie) te beslissen over een
eerste verzoek om algemeen verlof. Indien zowel het OM als de directeur van mening zijn dat het verlof niet moet worden verleend, dan beslist de directeur.
De directeur zal worden opgedragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. De beroepscommissie gaat ervan uit dat, indien de directeur van mening is dat verlof moet
worden verleend, hij de opdracht om een nieuwe beslissing te nemen zal overdragen aan de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (Staatssecretaris).

Uit telefonisch inlichtingen van de secretaris van de beroepscommissie van 27 maart 2013 bij de BSD van unit 4 van de p.i. Vught is gebleken dat een nieuwe verlofaanvraag van klager in behandeling is. Er is opnieuw advies gevraagd aan het OM en de
politie en naar verwachting zal de Staatssecretaris medio april 2013 beslissen over klagers nieuwe verlofaanvraag.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van de beslissing van 23 juli 2012 ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van de beslissing 16 november 2012 gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij draagt de directeur op een nieuwe beslissing te nemen met
inachtneming van haar uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan en gaat ervan uit dat, indien de directeur van mening is dat verlof moet worden verleend, hij de opdracht om een nieuwe beslissing te nemen zal overdragen aan de
Staatssecretaris.
Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. mr.dr. U. van de Pol, voorzitter, mr.dr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 10 april 2013

secretaris voorzitter

Naar boven