Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/0400/TP, 4 juli 2002, beroep
Uitspraakdatum:04-07-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/400/TP

betreft: [klager] datum: 4 juli 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 8 februari 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 5 februari 2002 verlengd tot 6 mei 2002.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak d.d. 17 juli 2001 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijftien maanden met aftrek en ter beschikking gesteld met bevel dat hij van overheidswege zalworden verpleegd.
De terbeschikkingstelling (tbs) van klager is ingegaan op 9 augustus 2001. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in het huis van bewaring (h.v.b.) Grave te Grave.
De Minister heeft bij beschikking d.d. 4 december 2001 besloten tot plaatsing van klager in Hoeve Boschoord te Boschoord. Deze plaatsing was ten tijde van het instellen van het beroep nog niet gerealiseerd.

3. De standpunten
Klager heeft het beroep als volgt toegelicht. Klager is het niet eens met de verlenging van zijn passantentermijn. De rechter heeft aan klager tbs opgelegd omdat hij van mening was dat klager geholpen moest worden. Klagersgevangenisstraf zit er inmiddels al een half jaar op en nog steeds heeft klager geen enkele vorm van behandeling gekregen. In het h.v.b. kan men klager niet helpen en hij wil vooruit met zijn leven. Hij heeft het gevoel dat hij nustilstaat. Het gaat niet goed met hem en sinds een week gebruikt hij kalmeringstabletten. Hij heeft het idee dat hij alles en iedereen aan het kwijtraken is. Tijdens het horen kwam klager misschien ongeïnteresseerd en gelaten over,maar zo voelt hij zich niet. Hij is gespannen en voelt zich machteloos, omdat hij afhankelijk is van anderen die over zijn situatie beslissen. Als hij zelf had kunnen kiezen was hij al lang aan zijn behandeling begonnen.

Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Het beroep zal formeel ongegrond zijn. Klager is tijdig, namelijk op 29 januari 2002, gehoord. Het hoorverslag dateert van 29 januari 2002. De verlengingsbeslissing is tijdig aan klager meegedeeld bij brief van 29 januari 2002. Dezeis aan klager uitgereikt op 5 februari 2002.
Het beroep zal tevens materieel ongegrond zijn. Klager kon wegens het tekort aan tbs-plaatsen nog niet in een tbs-inrichting worden geplaatst. Ten tijde van de bestreden beslissing verbleef klager zes maanden in een h.v.b. Eendergelijke duur is niet zodanig lang dat de bestreden beslissing op die enkele grond onredelijk en onbillijk is.
Er bestaat geen aanleiding ten aanzien van klager af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen die primair wordt bepaald door de aanvangsdatum van de tbs. Klager verblijft op een gewone afdeling van het h.v.b. Nietis gebleken dat hij met voorrang boven andere tbs-passanten in een tbs-inrichting moet worden geplaatst. De Minister had ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing vanuit de inrichting van klagers verblijf geen signalendaaromtrent ontvangen. Blijkens de overgelegde medische verklaring d.d. 25 maart 2002 is klagers psychische conditie niet zodanig dat hij als ongeschikt voor verblijf in een h.v.b. moet worden aangemerkt.

4. De beoordeling
Klager is op 29 januari 2002 gehoord over de verlenging van de passantentermijn, die op 5 februari 2002 is verstreken. Vervolgens is hij bij brief d.d. 29 januari 2002 geïnformeerd over de verlenging daarvan. Deze brief is echtereerst op 5 februari 2002, derhalve niet voor het verstrijken van de passantentermijn, aan klager uitgereikt. Om die reden is niet tijdig voldaan aan de in de artikel 54, tweede lid, Bvt neergelegde informatieplicht. Mitsdien is hetberoep gegrond en dient de beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn op formele grond te worden vernietigd.

Klager dient, gelet op het hiervoor overwogene, een tegemoetkoming te worden geboden. De beroepscommissie zal deze tegemoetkoming vaststellen op € 50,=.

Zoals de beroepscommissie in haar uitspraak d.d. 9 februari 1998 (C 97/28) heeft overwogen leidt een beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn wegens capaciteitstekort niet zonder meer tot gegrondverklaringvan het beroep. Volgens bestendige jurisprudentie van de beroepscommissie kan het beroep leiden tot gegrondverklaring indien de duur van de passantentermijn onredelijk en onbillijk moet worden geacht en/of de psychische conditie vande tbs-passant zodanig is dat hij als ongeschikt voor verder verblijf in een h.v.b. moet worden aangemerkt.

Uit het onderzoek in de onderhavige zaak is voldoende komen vast te staan dat klager als gevolg van het capaciteitstekort niet is geplaatst in een tbs-inrichting. Ook is voldoende aannemelijk geworden dat de Minister bij zijnbeslissing op dit punt niet is afgeweken van zijn beleid om de volgorde van plaatsing van tbs-gestelden in een tbs-inrichting te laten bepalen door de volgorde van de data waarop de terbeschikkingstellingen van klager en de overigetbs-gestelden zijn ingegaan.

De totale duur van het verblijf van klager als passant in een h.v.b. was ten tijde van de bestreden beslissing nog niet zodanig lang (zes maanden) dat de bestreden beslissing tot verlenging van de passantentermijn, bij afweging vanalle in aanmerking komende belangen, onredelijk of onbillijk moet worden geacht.

Uit de medische verklaring d.d. 25 maart 2002 van de Forensisch Psychiatrische Dienst (FPD) te Den Bosch blijkt dat de psychische conditie van klager op dat moment niet van dien aard was dat een verder verblijf in een h.v.b. alsonverantwoord moest worden beschouwd.
De beroepscommissie gaat er derhalve van uit dat er ten tijde van de bestreden beslissing geen aanleiding bestond om klager bij voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen. Wel kan, volgens de genoemde verklaring, de onzekerheidaangaande zijn toekomst er voor zorgen dat klager op termijn enige depressieve klachten zal gaan vertonen.

De beroepscommissie is van oordeel, gelet op het hiervoor overwogene, dat de bestreden beslissing materieel niet in strijd is met de wet en dat de termijn waarbinnen klager in een tbs-inrichting had moeten zijn geplaatst diende teworden verlengd van 5 februari 2002 tot 6 mei 2002. Nu de bestreden beslissing d.d. 29 januari op formele grond dient te worden vernietigd zal de beroepscommissie met toepassing van het bepaalde in artikel 66, derde lid onder b,Bvt, in verband met artikel 69, vijfde lid, Bvt bepalen dat haar uitspraak met betrekking tot de verlenging van de passantentermijn in de plaats treedt van de bestreden beslissing.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond op formele grond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij bepaalt dat haar uitspraak in de plaats treedt van deze beslissing en bepaalt derhalve dat de termijn waarbinnen klager ineen tbs-inrichting had moeten zijn geplaatst is verlengd van 5 februari 2002 tot 6 mei 2002.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de Minister toekomende tegemoetkoming op € 50,=.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en dr. M. Smit, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.R. Kruithof, secretaris, op 4 juli 2002.

secretaris voorzitter

Naar boven