Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/0810/GV, 4 april 2013, beroep
Uitspraakdatum:04-04-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/810/GV

betreft: [klager] datum: 4 april 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 4 maart 2013 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten. Klagers raadsvrouw,
mr. A.H.J. Raaijmakers, heeft bij schrijven van 28 maart 2013 een nadere toelichting gegeven.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft het beroep - voor zover in dit kader van belang - als volgt toegelicht. Hij wil graag naar zijn moeder die niet bij hem op bezoek kan komen. Nu herkent ze hem nog, maar haar gezondheidstoestand gaat snel achteruit. Klager wil haar
tijdelijk
verzorgen en bijstaan.
Klagers raadsvrouw heeft hier aan toegevoegd dat klager enkel onbegeleid bij zijn moeder op bezoek wil. Ter ondersteuning is een medische verklaring van de huisarts van de moeder overgelegd.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Het Bureau Individuele Medische Advisering (BIMA) geeft aan dat er een indicatie voor omgekeerd bezoek aanwezig is. Voor strafonderbreking zien zij thans geen noodzaak. Klager heeft zijn moeder al enkele malen onder begeleiding van DV&O bezocht. In het
verzorgingshuis krijgt ze de verzorging die nodig is.
In beroep is geconstateerd dat klager nog niet afgestraft is zodat strafonderbreking niet tot de mogelijkheden behoort. Zijn fictieve einddatum is 27 september 2019.

De directeur van de penitentiaire inrichting Nieuwegein heeft negatief geadviseerd ten aanzien van het verzoek om strafonderbreking gelet op het advies van het BIMA.

3. De beoordeling
Klager is in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertien jaar met aftrek wegens moord. De fictieve einddatum van zijn detentie is op of omstreeks 27 september 2019.

Klager verzoekt om strafonderbreking voor een periode van twee dagen om zijn moeder te verzorgen en bij te staan. Op grond van artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (Regeling) kan strafonderbreking worden verleend wegens
zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Blijkens artikel 1 onder q van de Regeling wordt onder strafonderbreking verstaan de opschorting van de tenuitvoerlegging van de
vrijheidsstraf als bedoeld in artikel 34 tot en met 40 van de Regeling. Noch uit de toelichting op de Regeling, noch uit artikel 570b Sv, waarop de strafonderbreking is gebaseerd, komt naar voren dat de Regeling bedoeld heeft niet-onherroepelijk
veroordeelde gedetineerden in aanmerking te laten komen voor strafonderbreking. In voorkomende situaties is derhalve schorsing van de voorlopige hechtenis op grond van artikel 80 Sv de aangewezen procedure. Klager kan, zoals eerder ook is gebeurd,
incidenteel verlof aanvragen op grond van artikel 21 van de Regeling. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 4 april 2013

secretaris voorzitter

Naar boven