Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 12/4005/JA, 2 april 2013, beroep
Uitspraakdatum:02-04-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 12/4005/JA

betreft: [klager] datum: 2 april 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], geboren op [1992], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 13 december 2012 van de alleensprekende beklagrechter bij de justitiële jeugdinrichting (j.j.i.) Avenier, locatie Kolkemate te Zutphen,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 14 maart 2013, gehouden in de j.j.i. de Heuvelrug, locatie Eikenstein te Zeist, is de heer [...], unit-leider bij voornoemde locatie, gehoord.
Klager, die op eigen gelegenheid naar de locatie Eikenstein mocht reizen, is niet ter zitting verschenen. De unit-leider gaf aan dat klager naar zijn werk is gegaan.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag, voor zover in beroep aan de orde, betreft:
a. het feit dat de behandelcoördinator een week afwezig was en er geen vervanger was waardoor klager trajectvertraging opliep, en
b. de oplegging van een disciplinaire straf wegens betrokkenheid bij geweldpleging dan wel afpersing zonder gehoord te zijn.

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag ten aanzien van onderdeel a. en het beklag ongegrond verklaard ten aanzien van onderdeel b. op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in zijn beroepschrift het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Hij had een reden om niet naar de zitting van de beklagrechter te komen. Hiertegen komt hij dan ook in beroep. Hij volgde die dag een opleiding
tot heftruckchauffeur in Wapenveld. Inmiddels heeft hij daar met goed gevolg eindexamen in gedaan.

De unit-leider heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ten aanzien van onderdeel a.
Klager denkt dat als er geen gedragswetenschapper aanwezig is in de inrichting zijn traject vertraging oploopt. De ingezette behandeling gaat uiteraard, ook als de gedragswetenschapper er even niet is, gewoon door. Klager heeft dan ook geen enkele
vertraging opgelopen in zijn traject.

Ten aanzien van onderdeel b.
Er was sprake van een maatregel en een disciplinaire straf, als gevolg van twee afzonderlijke incidenten.
Op 10 oktober 2012 werd op school een mede jeugdige onder druk gezet. Omdat klager hierbij betrokken was, is hier melding van gemaakt. Klager is van school weggehaald en hem is een maatregel opgelegd.
De volgende dag werd de jongen wederom onder druk gezet, nu als gevolg van de maatregel die was opgelegd. Om die reden werd klager, die hier bij betrokken was, op 11 oktober 2012 een disciplinaire straf opgelegd.
Er is voorafgaand aan de strafoplegging telefonisch contact opgenomen door de medewerkers met de leidinggevende. Klager is achteraf gehoord.

3. De beoordeling
De beroepscommissie merkt allereerst op dat niet klagers afwezigheid bij de behandeling van zijn beklag door de beklagrechter tot de in de bestreden uitspraak genomen beslissing geleid heeft.

Ten aanzien van onderdeel a. komt de beroepscommissie tot het oordeel dat de beklagrechter op goede gronden en met juistheid op het beklag heeft beslist.
Niet is gesteld of gebleken dat klagers traject door de tijdelijke afwezigheid van de gedragswetenschapper in de inrichting vertraging heeft opgelopen. In gang gezette trajecten vonden doorgang en er zijn geen geplande afspraken geannuleerd als gevolg
waarvan enig traject in enige mate gestagneerd zou zijn. Het beroep zal derhalve ten aanzien van dit onderdeel ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van onderdeel b. is uit de stukken en het verhandelde ter zitting duidelijk gebleken dat ten aanzien van klager sprake is geweest van de oplegging van een maatregel gevolgd door een disciplinaire straf van plaatsing op eigen kamer voor de
duur van vijf dagen, aangezien er sprake was van betrokkenheid bij twee, hoewel samenhangend, op zich zelf staande incidenten.
Dat klager eerst een maatregel en vervolgens een disciplinaire straf is opgelegd is niet in strijd met de wet, noch onredelijk of onbillijk. Niet is gebleken dat aan een van de vereiste formaliteiten niet zou zijn voldaan. Ook de duur van de
disciplinaire straf wordt, gegeven de aanleiding, niet onredelijk geacht. Het beroep ten aanzien van onderdeel b. zal derhalve eveneens ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van beide onderdelen ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter.

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. J. Calkoen-Nauta, voorzitter, dr. F. Boer en mr. drs. T.A.M. Louwe, leden, bijgestaan door mr. I. Lispet, secretaris, op 2 april 2013

secretaris voorzitter

Naar boven