Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/0144/GA, 28 maart 2013, beroep
Uitspraakdatum:28-03-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/144/GA

betreft: [klager] datum: 28 maart 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. K. Canatan, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 10 januari 2013 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 4 maart 2013, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam Over-Amstel, is klager gehoord bijgestaan door zijn raadsman, mr. K. Canatan. De directeur van de p.i. Nieuwegein heeft schriftelijk
bericht
verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel wegens het zonder toestemming verlaten van de arbeidszaal en het slaan van een medegedetineerde en een personeelslid.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De beklagrechter heeft ten onrechte het verzoek om getuigen te horen afgewezen. Hierdoor is klager de mogelijkheid ontnomen om zich te beroepen
op noodweer(exces). Dit is van belang nu de beklagrechter stelt dat de schriftelijke verklaring van een personeelslid onvoldoende is weerlegd. Aangezien sprake is van een ‘criminal charge’ zoals bedoeld in artikel 6 EVRM, heeft klager het recht
getuigen
à charge en getuigen à décharge te horen. Klager persisteert dan ook bij zijn verzoek enkele door hem genoemde personeelsleden en gedetineerden te horen.
Slechts het personeelslid dat zegt geslagen te zijn, verklaart in die zin. De twee andere collega’s verklaren hierover niets, terwijl zij ter plaatse waren en niet blijkt dat zij dit gemist kunnen hebben. Er was sprake van een chaotische situatie. Het
verslag waaruit zou blijken dat klager zich heeft losgerukt is niet ondertekend, zodat niet zonder meer vertrouwd mag worden op de inhoud van het verslag. In één van de verslagen wordt zelfs niet vermeld wie het heeft opgemaakt. Klager betwist
uitdrukkelijk dat hij het personeelslid heeft geslagen. Klager handelde uit noodweer(exces). Hij werd aangevallen door medegedetineerde S. Hij mocht zich daartegen verdedigen. Zijn handelen is het onmiddellijke gevolg geweest van een hevige
gemoedsbeweging veroorzaakt door de wederrechtelijke aanranding. Klager verwijst naar een uitspraak van de beroepscommissie van 30 maart 2012 met nummer 11/4331/GA waarbij een beroep op noodweer werd aanvaard.
Klager zou van achteren het personeelslid op het rechteroog hebben geslagen. Klager vraagt zich af hoe het personeelslid dat kan zien. Klager meent dat de verslaglegging van alle aanwezige personeelsleden volledig moet zijn. Als in het verslag niet is
opgenomen dat klager geweld heeft gebruikt, dan heeft het geweld niet plaatsgevonden. Klager is gestraft op grond van aannames. Het ondertekenen van een verslag is een waarborg dat de ondertekenaar het eens is met de inhoud en biedt een garantie dat
niet een ander de tekst heeft opgesteld. Ook het horen van alle gedetineerden door de directeur moet controleerbaar zijn. Er ontbreken thans verslagen. Voor klager was niet duidelijk dat hij toestemming zou moeten vragen om de arbeidszaal te verlaten.
Klager ontkent dat hij na het losrukken medegedetineerde S. heeft aangevallen.
De arbeidszaal grenst aan het vlak waar het incident zich heeft afgespeeld. Medegedetineerde S. kwam onder begeleiding van personeel van de luchtplaats. Klager ging naar hem toe om te vragen wat er zich in de p.i. Almere heeft afgespeeld. Klager is
aldaar door S. aangevallen. Klager wilde hierover opheldering. S. gaf klager eerst een vuistslag. Klager deed een stap terug en gaf hem een vervolgens vuistslag terug. Toen kwamen de bewaarders erbij. Klagers agressie was gericht op S. en niet op het
personeel. Er was geen sprake van opzet.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De beklagrechter is vrij om getuigen te horen. Dit betreft geen beslissing van de directeur. De aanname dat alle betrokken personeelsleden moeten
hebben gezien dat een ander personeelslid is geslagen, moet worden verworpen. De drie opgemaakte schriftelijke verslagen beschrijven elk een specifiek deel van het incident. De verslagen zijn onder ambtseed opgemaakt. Daaraan doet niet af, dat ze in de
versie in het dossier van de beroepscommissie niet getekend zijn, daar het een uitdraai uit het computersysteem betreft. Het personeelslid dat is geslagen, is bij de medische dienst geweest. Van het onderzoek door de medische dienst is geen verklaring
opgemaakt. Alle genoemde gedetineerden zijn door de directie gehoord. Hier wordt geen verslag van gemaakt. Klager heeft zonder toestemming de arbeidszaal verlaten en medegedetineerde S. geduwd. Deze heeft klager hierop geslagen. Hierbij waren meerdere
personeelsleden aanwezig. Klager heeft niet willen meewerken aan het beëindigen van het incident door zich los te rukken van het personeel en S. opnieuw aan te vallen.

3. De beoordeling
Klager heeft verzocht enkele getuigen te horen, waaronder enkele personeelsleden en gedetineerden. De beroepscommissie stelt voorop dat de aan klager opgelegde disciplinaire straf in het licht van de jurisprudentie van het EHRM niet kan worden opgevat
als een ‘criminal charge’ zoals bedoeld in artikel 6 EVRM, zodat op grond van dat artikel klager geen recht kan ontlenen om getuigen à charge en getuigen à décharge te horen. De beroepscommissie dient op grond van de feiten en omstandigheden van
onderhavige zaak te beoordelen of er niettemin aanleiding bestaat de door klager genoemde getuigen te horen. De beroepscommissie acht zich door de inhoud van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen voldoende
ingelicht om op het beroep te beslissen. Zij wijst het verzoek derhalve af.

Op grond van artikel 51, eerste lid onder a jo. artikel 50, eerste lid, van de Pbw kan de directeur aan een gedetineerde een disciplinaire straf opleggen van opsluiting in een strafcel voor ten hoogste twee weken, indien de gedetineerde betrokken is
geweest bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming. Op grond van het vijfde lid van artikel 51 van de Pbw kan geen straf worden opgelegd, indien
de gedetineerde voor het begaan van een feit als bedoeld in artikel 50, eerste lid, niet verantwoordelijk kan worden gesteld. Blijkens de memorie van toelichting bij de Pbw (hoofdstuk 18 onder b) omvat het ruime begrip ‘verantwoordelijk’ de
strafrechtelijke noties van verwijtbaarheid (opzet en schuld) en toerekeningsvatbaarheid.

Uit de stukken komt naar voren dat zich op 20 juni 2012 een ernstig incident heeft voorgedaan. Gedetineerde S. wordt na te hebben gelucht onder begeleiding van personeel teruggebracht naar de isoleercel. Klager verlaat de arbeidszaal en loopt op
gedetineerde S. af. Er ontstaat een gevecht. Klager wordt beetgepakt door het personeel, rukt zich los en loopt weer op S. af. Tijdens het losrukken wordt een personeelslid geraakt.

Het verwijt dat klager wordt gemaakt ten aanzien van het verlaten van de arbeidszaal is, dat hij hiervoor geen toestemming heeft gevraagd. Klager stelt dat hij niet wist dat hij hiervoor toestemming moest vragen. Daargelaten de vraag of voor het
verlaten van de arbeidszaal expliciet toestemming moet worden gevraagd, is de beroepscommissie van oordeel dat het klager niet past om zomaar de arbeidszaal te verlaten en een gedetineerde te benaderen die onder begeleiding op transport is. De
beroepscommissie neemt hierbij in aanmerking klagers opmerking ter zitting van de beroepscommissie dat hij S. ter verantwoording wilde roepen naar aanleiding van een incident dat zich heeft afgespeeld in een andere inrichting.
De beroepscommissie acht verder voldoende aannemelijk dat na de ontstane vechtpartij klager zich heeft losgerukt van de bewaarders. Klagers beroep op noodweer(exces) kan niet slagen, nu niet gebleken is dat er op dat moment – dus toen klager onder
controle werd gehouden door het personeel - sprake was een wederrechtelijke aanval van S. Bij het losrukken is een bewaarder geraakt. De beroepscommissie acht aannemelijk dat hierbij geen sprake is geweest van opzet van de zijde van klager. De door
klager hieromtrent naar voren gebrachte verweren zijn overigens niet door de directeur weersproken.

Het vorenstaande in onderlinge verband en samenhang gezien komt de beroepscommissie tot de conclusie dat de beslissing van de directeur aan klager een disciplinaire straf op te leggen, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als
onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Nu ten aanzien van het geweld ten opzichte van het personeel moet worden aangenomen dat geen sprake is geweest van opzet, ziet de beroepscommissie aanleiding voor een matiging van de duur van de
strafcelplaatsing. Zij acht een duur van drie dagen in deze meer passend. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard. De uitspraak van de beklagrechter zal worden vernietigd en het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard voor zover de
disciplinaire straf van opsluiting in een strafcel langer heeft geduurd dan drie dagen. Nu de rechtsgevolgen niet kunnen worden hersteld, ziet de beroepscommissie aanleiding voor het toekennen van een tegemoetkoming aan klager. Zij stelt deze vast op
€ 110,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond voor zover de disciplinaire straf van opsluiting in een strafcel langer heeft geduurd dan drie dagen.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 110,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, J.M.L. Pattijn MSM en mr. Th.E.M. Wijte, leden, in tegenwoordigheid van
R. Kokee, secretaris, op 28 maart 2013

secretaris voorzitter

Naar boven