Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 12/3966/GB, 26 maart 2013, beroep
Uitspraakdatum:26-03-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 12/3966/GB

Betreft: [klager] datum: 26 maart 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. B.J. Visser, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 12 december 2012 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem te plaatsen in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) locatie Maastricht ongegrond verklaard.

2. De feiten
Klager is sedert 3 maart 2012 gedetineerd. Hij verbleef in de gevangenis van de locatie Zuid te Arnhem. Op 15 november 2012 is hij geplaatst in het PPC locatie Maastricht.

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager is ten onrechte in het PPC geplaatst. De selectiefunctionaris stelt dat klager zelf heeft aangegeven akkoord te gaan met plaatsing in een PPC, maar dit klopt
niet. Klager heeft duidelijk aangegeven niet akkoord te gaan. Daarnaast is klager volledig toerekeningsvatbaar verklaard, zodat hij geen psychologische hulp hoeft te krijgen tijdens zijn detentie.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager verbleef op de Extra Zorg Voorziening (EZV) van de locatie Zuid te Arnhem. Hij is in het PPC locatie Maastricht geplaatst, omdat de
gedragskundige aangaf dat klager meer zorg nodig had. Op de EZV was het gedrag van klager niet in goede banen te leiden en in het PPC zou kunnen worden bezien hoe klager in rustiger vaarwater zou kunnen komen en hoe hij minder ontwrichtend en opruiend
aanwezig zou kunnen zijn. Daarnaast zou in het PPC meer zicht kunnen worden verkregen op de behandelbaarheid en leerbaarheid van klager. Volgens het selectieadvies is klager akkoord gegaan met plaatsing in een PPC. Naar aanleiding van het door klager
ingediende beroep heeft de selectiefunctionaris het PPC Maastricht benaderd met de vraag of plaatsing in het PPC thans nog steeds geïndiceerd is. De gedragskundige heeft aangegeven dat klager goed hanteerbaar en groepsgeschikt is door de extra zorg die
hem in het PPC is geboden. Hij kan intern doorstromen naar een behandelafdeling. De gedragskundige verwacht dat klager bij terugplaatsing in een reguliere setting zeer waarschijnlijk op korte termijn zal ontregelen. Volgens de gedragskundige is klager
gemotiveerd voor verdere behandeling van zijn verslavingsproblematiek.

4. De beoordeling
4.1. In artikel 20c van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing gedetineerden (de Regeling) wordt bepaald dat in een PPC gedetineerden kunnen worden geplaatst ten aanzien van wie: “a. in verband met een psychiatrische stoornis, een
persoonlijkheidsstoornis, psychosociale problematiek, verslavingsproblematiek of een verstandelijke beperking, forensische zorg is geïndiceerd; b. in verband met de vraag of forensische zorg is geïndiceerd, nadere observatie is vereist.” In de
toelichting op deze bepaling is aangegeven dat de PPC’s worden aangewezen als huis van bewaring en als gevangenis (op grond van artikel 9 van de Pbw) bestemd voor de onderbrenging van gedetineerden die een bijzondere opvang behoeven (op grond van
artikel 14 van de Pbw).

4.2. De beslissing tot plaatsing of overplaatsing naar het PPC wordt conform artikel 15 van de Pbw door de selectiefunctionaris genomen. In de toelichting op artikel 20c van de Regeling wordt daarover het volgende aangegeven: “Daaraan voorafgaand
brengt de directeur van de inrichting waar de gedetineerde op dat moment verblijft aan de selectiefunctionaris advies uit over de behoefte aan forensische zorg, op basis van screening en indicatiestelling door het psycho-medisch overleg (PMO) van de
inrichting of het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie.”

4.3. Uit het selectieadvies van de directeur van de locatie Zuid te Arnhem van 14 november 2012 volgt dat het op de EZV een periode redelijk ging met klager, maar dat zijn gedrag is veranderd. Hij klaagde veel, was ontevreden over het dagprogramma,
jutte medegedetineerden op om in beklag te gaan en was gefixeerd op een personeelslid, omdat hij het idee had dat deze hem zocht. De psycholoog heeft daarom voorgesteld om klager in het PPC te plaatsen. Uit het e-mailbericht van de gedragskundige van
het PPC Maastricht van 18 januari 2013 blijkt dat klagers gedrag door de extra zorg in het PPC is verbeterd. Plaatsing in het PPC is volgens de gedragskundige nog steeds geïndiceerd. Gelet op het bovenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat de
op
de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.I.M.W. Bartelds, voorzitter, mr. L.M. Moerings en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 26 maart 2013

secretaris voorzitter

Naar boven