Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 12/3802/SGA, 7 december 2012, schorsing
Uitspraakdatum:07-12-2012

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 12/3802/SGA

Betreft: [klager] datum: 7 december 2012

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van 5 december 2012, ingediend door mr. W.J.
Ausma, namens

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Nieuwegein.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 3 december 2012, inhoudende de oplegging van een disciplinaire
straf
van opsluiting in een strafcel voor de duur van veertien dagen, ingaande op 3 december 2012 om 16.00 uur en eindigende op 17 december 2012 om 16.00 uur, wegens het bij een celinspectie aantreffen van een mobiele telefoon, een oplader voor een mobiele
telefoon en een naald ten behoeve van een spuit.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 5 december 2012 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 6 december 2012.

1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.
Namens verzoeker is naar voren gebracht – zo verstaat de voorzitter – dat niet is voldaan aan de eis dat de schriftelijke mededeling van de beslissing van de directeur, als bedoeld in artikel 58, eerste lid, van de Pbw onverwijld aan verzoeker is
uitgereikt. Dienaangaande is op grond van de stukken het volgende gebleken. Op 3 december 2012 om 16.00 uur is verzoeker door de directeur gehoord nadat er de vorige dag contrabande op zijn cel was aangetroffen. Op 4 december 2013 (de beroepscommissie
leest 4 december 2012) om 14.30 uur is de beslissing van de directeur aan klager uitgereikt. De voorzitter overweegt dat - hoewel de mededeling van de beslissing van de directeur van 3 december 2012 pas op 4 december 2012 om 14.30 uur aan verzoeker is
uitgereikt, dit tijdsverloop, naar het voorlopig oordeel van de voorzitter niet zodanig lang is dat hier gesproken kan worden van een niet-onverwijld uitreiken van die mededeling. Dit tijdsverloop is daarom geen aanleiding voor een toewijzing van het
verzoek.

Namens verzoeker is voorts aangegeven dat verzoeker bij terugkomst van een ziekenhuisbezoek werd medegedeeld dat de mobiele telefoon en de oplader onder de kast in zijn cel zijn aangetroffen. Deze kast is normaliter vastgeschroefd aan de muur, maar
bleek in dit geval losgeschroefd te zijn. Verzoeker heeft nooit aanleiding gezien achter of onder de kast op onderzoek uit te gaan. Verzoeker heeft direct aangegeven dat deze zaken niet van hem zijn en dat hij geenszins op de hoogte was van de
aanwezigheid ervan. Het is zeer goed mogelijk dat de vorige bewoner van de cel de zaken onder de kast verborgen heeft. Ook ontbreekt de SIM-kaart van de telefoon. Verzoeker is geen druggebruiker en weet niet wat hij met de injectienaald zou moeten.
Uit de reactie van de directeur blijkt dat verzoeker sinds 9 januari 2012 in deze cel verblijft en dat de kast in het geheel van de muur was getrokken. Het wel of niet functioneren van de telefoon en oplader staat los van het feit dat deze zaken niet
op
cel behoren te zijn en de aanwezigheid alleen al de orde en veiligheid van de inrichting in gevaar brengen. Batterijen en SIM-kaarten worden onderling door gedetineerden uitgewisseld.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter is niet aannemelijk te achten dat verzoeker in de afgelopen elf maanden geen weet heeft gehad van de mobiele telefoon en oplader, die onder de kast in zijn cel zijn aangetroffen. De injectienaald is in de
zak
met kleding van verzoeker aangetroffen. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter kan het aantreffen van deze goederen de oplegging van een disciplinaire straf als de onderhavige rechtvaardigen. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.

Aldus gedaan door mr. J.D. den Hartog, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 7 december 2012.

secretaris voorzitter

Naar boven