Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 12/3914/GB, 13 maart 2013, beroep
Uitspraakdatum:13-03-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 12/3914/GB

Betreft: [klager] datum: 13 maart 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. G.E. Toxopéus, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 13 december 2012 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) afgewezen.

2. De feiten
Klager is sedert 10 april 2010 gedetineerd. Hij verbleef in de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Krimpen aan den IJssel. Op 24 juli 2012 is hij overgeplaatst naar de gevangenis van de p.i. Dordrecht, waar een regime van algehele
gemeenschap geldt.

3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klagers voorlopige hechtenis is eerder geschorst geweest. Die schorsing is opgeheven omdat er volgens de rechtbank sprake was van voldoende concreet vluchtgevaar nu klager zou hebben aangegeven dat hij na afronding van de tegen hem lopende strafzaak
definitief naar Suriname wil vertrekken om zijn leven daar op te bouwen. Dat oordeel van de rechtbank is onbegrijpelijk omdat klager vrijwillig vanuit Suriname is teruggekeerd naar Nederland om de terechtzitting bij te wonen. Daarenboven heeft klager
aangegeven pas na afronding van de strafzaak terug te willen keren naar Suriname. Dat moment is vooralsnog niet aangebroken. Het hoger beroep in zijn strafzaak moet, na een aantal pro-forma behandelingen, nog inhoudelijk worden behandeld. Klager heeft
geen recidive ten aanzien van het plegen van een zedendelict. De feiten waarvan hij wordt verdacht dateren van langere tijd geleden en hij heeft tijdens de eerdere schorsing niet gerecidiveerd. Recidivegevaar is daarom niet aannemelijk. Het ontbreken
van een risicoanalyse (Risc) en TR-rapportage kan klager niet worden verweten. Er is meer dan voldoende tijd geweest om die op te stellen. Klager ziet niet welke maatschappelijke onrust, zoals gesteld in het advies van het Openbaar Ministerie (OM), te
vrezen zou moeten zijn bij een plaatsing van verzoeker in een inrichting met regimair verlof. Verzoeker zal zich niet aan verdere vervolging en tenuitvoerlegging onttrekken. Desgewenst is hij bereid zijn paspoort in te leveren.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
Klager is op 26 januari 2012 veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar wegens het plegen van een zedendelict. Een eerdere schorsing van klagers voorlopige hechtenis is opgeheven omdat het OM vermoedde dat klager Nederland zou willen verlaten.
Uit de omtrent klager opgemaakte rapportage komt naar voren dat, omdat geen inschatting gemaakt kan worden van eventueel recidivegevaar, voorzichtig moet worden omgegaan met het verlenen van (regimaire) vrijheden. Het OM heeft aangegeven dat er gevaar
is voor recidive en maatschappelijke onrust. Om voornoemde redenen wordt het onverantwoord geacht klager zonder een behandelplan te plaatsen in een inrichting met regimaire verlofmogelijkheden.

4. De beoordeling
4.1. Op grond van artikel 3 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden komen naast zelfmelders voor plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting in aanmerking gedetineerden die een beperkt vlucht- en maatschappelijk
risico vormen, een strafrestant hebben van maximaal achttien maanden en beschikken over een aanvaardbaar verlofadres.

4.2. In de toelichting op dit artikel (Stcr. 12 september 2000, nr. 176, pagina 9) staat dat bij de plaatsing in zeer beperkt en beperkt beveiligde inrichtingen de beoordeling of de gedetineerde geschikt is tot terugkeer in de samenleving een
belangrijke rol speelt. Indicator bij de beoordeling daarvan is of de gedetineerde reeds eerder tijdens de huidige detentie met goed resultaat bewegingsvrijheid (onbegeleid) buiten de inrichting heeft genoten (algemeen verlof, schorsing van de
preventieve hechtenis, incidenteel verlof, strafonderbreking), alsmede of zich daarna omstandigheden hebben voorgedaan die aan deze indicator ernstig afbreuk doen. Gelet op het open karakter van de inrichting of afdeling spelen de aard, zwaarte en
achtergrond van het gepleegde delict en de persoonlijkheid van de gedetineerde een rol bij de beoordeling of betrokkene geschikt is voor plaatsing in een zeer beperkt of beperkt beveiligde inrichting of afdeling.

4.3. De beroepscommissie oordeelt in deze van doorslaggevend belang dat de reclassering in het rapport van 29 juni 2012 heeft vermeld dat, gezien het feit dat er (als gevolg van klagers ontkenning van de ten laste gelegde feiten en van verdere
problemen) geen inschatting gemaakt kan worden van het recidiverisico en evenmin een eventueel plan van aanpak kan worden gemaakt, voorzichtigheid geboden is bij detentiefasering. Deze omstandigheid in relatie tot de ernst van de in eerste aanleg
bewezen verklaarde strafbare feiten (ter zake waarvan aan klager een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren is opgelegd), maken dat naar het oordeel van de beroepscommissie de selectiefunctionaris, bij afweging van alle betrokken belangen, in
redelijkheid tot de bestreden beslissing kon komen. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit
mr. J.I.M.W. Bartelds, voorzitter, dr.mr. L.M. Moerings en mr. M.A.G. Rutten, leden, in
tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 13 maart 2013

Secretaris voorzitter

Naar boven