Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/0061/GA, 13 maart 2013, beroep
Uitspraakdatum:13-03-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/61/GA

betreft: [klager] datum: 13 maart 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J. de Vries, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 2 januari 2013 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Nieuwegein,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 11 februari 2013, gehouden in de locatie De Schie te Rotterdam, is klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. J. de Vries, gehoord.
Namens de directeur van de p.i. Nieuwegein is op 11 februari 2013 schriftelijk bericht dat zij verhinderd is ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel wegens betrokkenheid bij een vechtpartij.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt – zakelijk weergegeven – als volgt toegelicht.
De beklagrechter heeft pas op 2 januari 2013 uitspraak gedaan, terwijl het klaagschrift al op 31 augustus 2012 is ingediend. De wettelijke termijn van vier weken is, zonder dat klager daarover is bericht, ruimschoots overschreden. Reeds hierom zou het
beroep gegrond verklaard dienen te worden.
Verder voert klager aan dat hij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de vechtpartij. Zijn broer werd aangevallen en klager heeft zich in het gevecht gemengd en zijn broer weggetrokken. Klager kreeg klappen, maar heeft geen klappen uitgedeeld.
Hij had na afloop van de vechtpartij een opgezet gezicht. Hij heeft geprobeerd de vechtpartij te beëindigen en getracht te voorkomen dat zijn broer verder zou worden mishandeld. Dat hij een fysiek aandeel in de vechtpartij heeft gehad, is logisch. Een
slachtoffer heeft ook een fysiek aandeel. Volgens klager had dan ook een ordemaatregel opgelegd moeten worden en niet een disciplinaire straf. Hij verwijst daartoe naar de uitspraak van de beroepscommissie van 15 maart 2012 met nummer 11/3474/GA. Ook
in
dit geval kan onvoldoende worden vastgesteld wie welke rol had. Het personeelslid dat het schriftelijke verslag heeft opgemaakt, de heer De J., heeft het begin van de vechtpartij niet gezien. Verder zou er een nader onderzoek plaatsvinden, maar dit is
nooit gebeurd. Bovendien is het schriftelijke verslag niet ondertekend en is de rapporteur onbekend. Dat klager eerder disciplinair is gestraft in verband met vechtpartijen, is niet belangrijk. Bij eerdere vechtpartijen heeft hij zijn
verantwoordelijkheid genomen, maar dit keer heeft hij niets gedaan. Klager verzoekt om toekenning van een tegemoetkoming.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Beslistermijn
De beroepscommissie constateert dat de beklagrechter het beklag niet heeft afgedaan binnen de in het eerste lid van artikel 67 van de Pbw vermelde termijn. Klager heeft op 31 augustus 2012 zijn klacht ingediend. Deze is ter zitting van 17 oktober 2012
behandeld. De beklagrechter heeft op 2 januari 2013 uitspraak gedaan en de uitspraak diezelfde dag verzonden. Nu de wetgever aan de overschrijding van de wettelijke termijn evenwel geen sanctie heeft verbonden, volstaat de beroepscommissie met de
constatering dat het tijdsverloop in de onderhavige zaak onwenselijk lang is. Er bestaat geen wettelijk aanknopingspunt om het beklag reeds om die reden gegrond te verklaren.

Opsteller schriftelijke verslag
Uit het schriftelijke verslag blijkt dat het aan klager is aangezegd en op welke datum dit is geschied. Door de directeur is in beklag gesteld dat het schriftelijke verslag is opgemaakt door de heer De J., hetgeen door klager in beroep niet is
weersproken. Gelet hierop is naar het oordeel van de beroepscommissie voldoende komen vast te staan dat het schriftelijke verslag is opgemaakt door de heer De J. Artikel 50 van de Pbw vereist niet dat het schriftelijke verslag is ondertekend.

Inhoudelijke beoordeling
Op grond van artikel 51, eerste lid, onder a jo. artikel 50, eerste lid, van de Pbw kan de directeur aan een gedetineerde een disciplinaire straf opleggen van opsluiting in een strafcel, indien de gedetineerde betrokken is bij feiten die onverenigbaar
zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming.
De beroepscommissie is van oordeel dat op basis van wat is vermeld in het schriftelijke verslag voldoende aannemelijk is geworden dat klager mede verantwoordelijk kan worden gehouden voor de vechtpartij. Vast staat dat klager zich heeft gemengd in de
vechtpartij en dat – zo blijkt uit het schriftelijke verslag – door meerdere personeelsleden is waargenomen dat klager alsmede de broer van klager, de heer W. en de heer F., flink met elkaar aan het vechten waren. Daarnaast is na afloop van de
vechtpartij geconstateerd dat alle betrokkenen verwondingen hadden. Dat er volgens klager geen nader onderzoek heeft plaatsgevonden, zoals in de mededeling van de opgelegde straf was aangekondigd, leidt niet tot een ander oordeel, nu dit nadere
onderzoek, zoals uit die mededeling blijkt, geen betrekking had op de vechtpartij op zichzelf, maar bedoeld was eventueel aanvullende maatregelen te treffen om de veiligheid te garanderen. Gelet op het vorenstaande is de beroepscommissie van oordeel
dat
de beslissing van de directeur niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, dr. M. Kooyman en mr. C.J.G. Bleichrodt, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 13 maart 2013

secretaris voorzitter

Naar boven