Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 01/2195/GM, 12 juni 2002, beroep
Uitspraakdatum:12-06-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 01/2195/GM

betreft: [klager] datum: 12 juni 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennis genomen van een op 5 december 2001 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.A.P.F. Hoens, advocaatte Utrecht, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de arts verbonden aan de locatie Nieuwegein Mannen te Nieuwegein,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 27 november 2001 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

De beroepscommissie heeft de arts van voormelde locatie in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur d.d. 31 oktober 2001, betreft de afbouw van het medicijn Seresta (een benzodiazepine).

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Door en namens klager is het volgende aangevoerd.
Klager heeft jarenlang (buiten de inrichting) goed kunnen functioneren met een dagelijkse dosis Seresta. Volgens wetenschappelijke inzichten zou dat nu ineens niet meer mogen, maar klager begrijpt niet waarom niet.
In ieder geval staat vast dat de Seresta's gedurende een langere periode een onderdeel hebben gevormd van één of meerdere behandelingsovereenkomsten. Op grond daarvan mag een inrichtingsarts niet zomaar van het ene op het anderemoment de behandeling wijzigen en de verstrekking van Seresta stopzetten. Iets dergelijks mag hooguit na uitvoerig overleg met de betrokken patiënt. In ieder geval moet de inrichtingsarts een aanvaardbaar alternatief hebben gebodenwaarbij ook de voorafgaande toestemming van de patiënt noodzakelijk is. Dit is pas mogelijk na uitvoerige en degelijke informatieverstrekking door de inrichtingsarts vóórdat de verstrekking van Seresta gestopt worden. Uit nietsblijkt dat er met klager nieuwe afspraken in het kader van een behandelingsovereenkomst zijn gemaakt over het afbouwen van de Seresta's. Klagers Serestagebruik is in drie weken afgebouwd van drie pillen per dag naar nul pillen.
Er is in klagers geval niet aan de benodigde zorgvuldigheidsvereisten voldaan.

De arts heeft het volgende standpunt ingenomen.
Bij klager werd geen indicatie tot het gebruik van benzodiazepinen gesteld. De afbouw van klagers medicatie is gefaseerd en conform de handreiking van de geneeskundig inspecteur inzake het benzodiazepinenbeleid afgebouwd.

3. De beoordeling
De inrichtingsarts heeft in het kader van het in de inrichting geldende beleid, dat het gebruik van verslavende medicamenten zoals Seresta in stappen wordt verminderd tot nul, klagers Serestagebruik in een tijdsbestek van drie wekengeleidelijk afgebouwd tot nul. Het afbouwen van het gebruik van benzodiazepinen is gezien het schadelijke karakter bij langdurig gebruik als medisch aanvaardbaar aan te merken.
Bij klager werd voorts geen indicatie tot het gebruik van benzodiazepinen gesteld.
De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de aan de inrichting verbonden arts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm.Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Ch.M. Aarts, voorzitter, drs. F.M.M. van Exter en drs. H.P.J. Vos, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Vodegel, secretaris, op 12 juni 2002.

secretaris voorzitter

Naar boven