Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/0431/SGA, 13 februari 2013, schorsing
Uitspraakdatum:13-02-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 13/431/SGA

Betreft: [klager] datum: 13 februari 2013

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. W.H. Boomstra, namens

[...], verder verzoekster te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichting (p.i.) Zwolle.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van genoemde p.i. d.d. 10 februari 2013, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf van
opsluiting in een strafcel voor de duur van tien dagen, ingaande op 10 februari 2013 om 14.30 uur en eindigende op 20 februari 2013 om 14.30 uur. Verzoekster heeft deze disciplinaire straf opgelegd gekregen omdat zij in ruil voor een telefoonkaart
cocaïne heeft afgegeven aan een medegedetineerde. In onderhavige beslissing is opgenomen dat als verzoekster zich in de afzondering positief en coöperatief opstelt, zij de laatste vijf dagen van deze sanctie kan uitzitten op eigen cel met verwijdering
van de t.v.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift d.d. 11 februari 2013 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur d.d. 12 februari 2013.

1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar
het
oordeel van de voorzitter is dat niet het geval. Uit het naar aanleiding van het onderhavige voorval opgemaakte verslag blijkt dat door personeel is geconstateerd dat verzoekster bij de koffietafel na de kerkdienst spullen overhandigde aan een
medegedetineerde. Bij fouillering van betreffende medegedetineerde werd vervolgens een gevouwen wit papiertje met daarin witte poeder (naar later bleek cocaïne) aangetroffen. Nadat betreffende medegedetineerde had aangegeven dat het cocaïne betrof die
ze in ruil voor een telefoonkaart van verzoekster had gekregen, is bij fouillering van verzoekster een telefoonkaart aangetroffen. Gelet op vorenstaande en in aanmerking nemende dat verzoekster bij een urinecontrole positief scoorde op cocaïne en zij
bovendien eerder bij urinecontroles positief scoorde is – naar het voorlopig oordeel van de voorzitter - voldoende aannemelijk dat verzoekster (in ruil voor een telefoonkaart) cocaïne heeft overhandigd aan een medegedetineerde. Dat verzoekster de
telefoonkaart van de medegedetineerde zou hebben gekregen omdat deze met ontslag zou gaan, is niet aannemelijk geworden. Gelet op het voorgaande kon de directeur – nog steeds naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – de bestreden beslissing nemen.
Het verzoek moet derhalve worden afgewezen.

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.

Aldus gegeven door mr. A. van Waarden, voorzitter, in tegenwoordigheid van B.A. Bogaars, secretaris, op 13 februari 2013.

secretaris voorzitter

Naar boven