Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 12/3842/GA, 4 maart 2013, beroep
Uitspraakdatum:04-03-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 12/3842/GA

betreft: [klager] datum: 4 maart 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de locatie Zuid te Arnhem,

gericht tegen een uitspraak van 29 november 2012 van de beklagcommissie bij voormelde locatie, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Klagers raadsvrouw, mr. N.F. Hoogervorst, heeft bij brief van 28 januari 2013 laten weten verhinderd te zijn ter zitting van de beroepscommissie van 12 februari 2013, gehouden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Hoogeveen, te verschijnen. Om die
reden
heeft zij verzocht om aanhouding van de behandeling van het beroep tot een nader te bepalen datum. Bij brief van 5 februari 2013 heeft de directeur laten weten eveneens niet ter zitting te zullen verschijnen. Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting
was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruikgemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de beslissing van de directeur van 23 augustus 2012 tot afwijzing van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De argumenten van de directeur in samenhang bezien kunnen wel degelijk tot afwijzing van de verlofaanvraag leiden. De beklagcommissie is in haar
uitspraak voorbij gegaan aan de onbetrouwbaarheid van klager. Klager heeft bij de rechtbank gezegd dat hij verslaafd is aan harddrugs en dat hij de delicten, waarvoor hij is gedetineerd, heeft gepleegd om zijn verslaving te bekostigen. Achteraf stelt
hij dat hij dit heeft gezegd om een ontnemingsvordering te omzeilen. In de inrichting heeft klager ontkend verslaafd te zijn. Desondanks is klager door de begeleider van het programma terugdringen recidive (TR) aangemeld bij het PMO voor klinische
opname. Klager kan evenwel, omdat hij tegengestelde verhalen heeft verteld over zijn verslaving, niet tijdens zijn detentie worden behandeld in een verslavingskliniek. Om die reden kan klager tijdens zijn detentie niet werken aan het terugdringen van
zijn recidiverisico. Nu klagers recidiverisico is ingeschat als hoog kan aan hem geen verlof worden verleend. Vanwege klagers leugenachtige gedrag, is hij niet betrouwbaar met betrekking tot het nakomen van afspraken. Daarbij komt dat op het opgegeven
verlofadres huiszoekingen hebben plaatsgevonden in het kader van klagers strafzaak. Het verblijf van klager op dat adres, leidt volgens de politie tot maatschappelijke onrust. Het verlofadres dient derhalve te worden aangemerkt als onaanvaardbaar.

Door en namens klager is het standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet nader toegelicht.

3. De beoordeling
Bij brief van 28 januari 2013 heeft klagers raadsvrouw een aanhoudingsverzoek ingediend. De beroepscommissie acht zich op basis van de stukken voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen. Bovendien heeft klager geen gebruik gemaakt van de
gelegenheid het beroep ter zitting mondeling toe te lichten. Het aanhoudingsverzoek wordt afgewezen.

Uit de beslissing van de directeur van 23 augustus 2012 maakt de beroepscommissie op dat klagers (derde) verlofaanvraag om twee redenen is afgewezen.

De eerste reden voor de afwijzing van de verlofaanvraag is gelegen in het feit dat het recidiverisico van klager is ingeschat als hoog gemiddeld, terwijl niet, door middel van een behandeling in een (verslavings)kliniek, kan worden gewerkt aan
verlaging
van dat risico.
Uit het over klager opgemaakte re-integratieplan blijkt dat opname van klager in een verslavingskliniek, in het kader van het programma TR, is geïndiceerd. De beroepscommissie stelt voorop dat de weigering van klager deel te nemen aan een behandeling
in
een verslavingskliniek, als onderdeel van het programma TR, geen zelfstandige grond vormt voor de afwijzing van de verlofaanvraag. Hoewel klager ter zitting van de rechtbank naar voren heeft gebracht dat er sprake is van een verslaving aan harddrugs,
heeft hij in de inrichting meermalen aangegeven niet verslaafd te zijn. Uit de overgelegde stukken blijkt niet dat vast is komen te staan dat er daadwerkelijk sprake is van een verslavingsprobleem bij klager. Ook is niet gebleken dat klager in de
inrichting (hard)drugs heeft gebruikt. Gelet op het vorenstaande, acht de beroepscommissie het onredelijk en onbillijk dat aan klager bij elke verlofaanvraag wordt tegengeworpen dat zijn recidiverisico onverminderd hoog is, omdat er, vanwege zijn
ontkennende houding, geen behandeling in een verslavingskliniek kan plaatsvinden. Dit geldt te meer nu uit het re-integratieplan blijkt dat er ook andere probleemgebieden bestaan waaraan, in het kader van het programma TR, kan worden gewerkt. Bovendien
is de beroepscommissie van oordeel dat het standpunt van de directeur dat er sprake is van een hoog gemiddeld recidiverisico onvoldoende is onderbouwd, nu stukken met recente informatie waaruit dit zou kunnen blijken, zoals het advies vrijheden, het
reclasseringsrapport met een uitslag van een afgenomen Risc of gegevens met betrekking tot klagers delictverleden, niet door de directeur zijn overgelegd.

De tweede reden voor de afwijzing van de verlofaanvraag is gelegen in het feit dat het door klager opgegeven verlofadres niet kan worden aangemerkt als een aanvaardbaar verlofadres, omdat verblijf van klager op dat adres volgens de politie
Gelderland-Midden leidt tot maatschappelijke onrust.
Of een verlofadres kan worden aangemerkt als een aanvaardbaar verlofadres hangt naar het oordeel van de beroepscommissie af van de woning, in relatie tot de omgeving, en de bewoners. Op het opgegeven verlofadres woont klagers moeder. Uit de
inlichtingen
van de directeur noch uit het advies van de politie van 2 maart 2012 blijkt dat er op dit moment problemen bestaan ten aanzien van het specifieke adres waarop klager zijn verlof wil doorbrengen, dan wel ten aanzien van de bewoner(s) van het
verlofadres.
Het enkele feit dat op het verlofadres huiszoekingen hebben plaatsgevonden in het kader van klagers strafzaak (in 2011), kan, zonder nadere motivering, niet zonder meer tot het oordeel leiden dat het verlofadres dient te worden aangemerkt als
onaanvaardbaar als bedoeld in artikel 4, aanhef en onder j, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (verder: de Regeling), te meer nu klager voor zijn detentie op het opgegeven adres woonachtig was. Naar het oordeel van de beroepscommissie
is overigens onvoldoende onderbouwd waarom het verblijf van klager op het verlofadres zou (kunnen) leiden tot maatschappelijke onrust.

In zijn beroepschrift voert de directeur aan dat de verlofaanvraag van klager tevens moet worden afgewezen vanwege de onbetrouwbaarheid van klager met betrekking tot het nakomen van afspraken, als bedoeld in artikel 4, onder d, van de Regeling. Nog
daargelaten het feit dat de directeur deze afwijzingsgrond niet heeft genoemd in zijn beslissing van 23 augustus 2012, kan dit argument niet leiden tot de afwijzing van de verlofaanvraag. Klager heeft weliswaar tegenstrijdige verhalen verteld omtrent
zijn verslavingsproblematiek, echter uit de stukken is niet gebleken dat klager in de inrichting met hem gemaakte afspraken veelvuldig niet is nagekomen dan wel dat hij recentelijk met hem gemaakte afspraken heeft geschonden.

Gelet op het vorenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing van de directeur onvoldoende met feitelijke en toetsbare schriftelijke gegevens is onderbouwd. De beroepscommissie zal het beroep derhalve ongegrond verklaren en de
uitspraak
van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden bevestigen. De beroepscommissie gaat ervan uit, hoewel dit niet door de beklagcommissie is beslist, dat de directeur – met inachtneming van deze uitspraak – een nieuwe beslissing zal nemen die in de
plaats treedt van de bestreden beslissing.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, drs. R.K. Boelens en mr. G.M. Mohanlal, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 4 maart 2013

secretaris voorzitter

Naar boven