Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 12/3347/GA, 1 maart 2013, beroep
Uitspraakdatum:01-03-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 12/3347/GA

betreft: [klager] datum: 1 maart 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 8 oktober 2012 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Alphen aan den Rijn, voor zover daartegen beroep is ingesteld,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 7 januari 2013, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam Over-Amstel, is klager gehoord. [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Alphen aan den Rijn, heeft bij brief van
4 januari 2013 laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen. Klagers raadsvrouw,
mr. F.A.M. Engels, heeft bij brief van 20 december 2012 laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen en verzocht om de behandeling van het beroep aan te houden.
Van hetgeen door klager ter zitting is aangevoerd is een verslag opgemaakt, waarin het verzoek van de raadsvrouw om aanhouding is afgewezen. Dit verslag is ter kennisneming gezonden aan klager, zijn raadsvrouw en de directeur. Klagers raadsvrouw is in
de gelegenheid gesteld om op het verslag te reageren en de directeur is in de gelegenheid gesteld om op de reactie van de raadsvrouw te reageren. Klagers raadsvrouw heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt. De directeur heeft van deze gelegenheid
geen
gebruik gemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel, wegens het frauderen tijdens een urinecontrole en het door klager vertoonde (agressieve) gedrag nadat hij van fraude was beschuldigd.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager heeft twee disciplinaire straffen van in totaal 28 dagen opgelegd gekregen, die het gevolg waren van het feit dat hij ten onrechte is
beschuldigd van fraude bij de urinecontrole van 14 augustus 2012. Desgevraagd antwoordt klager dat het beroep alleen is gericht tegen het deel van de disciplinaire straf – vijf dagen – dat hem is opgelegd wegens frauderen. Zijn gedrag, waarvoor hij ook
disciplinair is gestraft, vloeit weliswaar voort uit het feit dat hij ten onrechte is beschuldigd voor fraude, maar daarover klaagt hij niet. Klager stelt dat hij niet heeft gefraudeerd bij de urinecontrole. Er is volgens hem onvoldoende bewijs dat hij
dat wel gedaan heeft. Het feit dat een p.i.w.-er het rapport op ambtseed heeft opgemaakt, betekent niet automatisch dat het rapport ook juist is. De p.i.w.-er kan best een (inschattings)fout hebben gemaakt. De overweging van de beklagcommissie dat
klager onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het voor hem onmogelijk was te frauderen, is onbegrijpelijk. Klager heeft direct nadat hij ervan werd beschuldigd fraude te hebben gepleegd, aangeboden om opnieuw te plassen, maar dat mocht niet. Klagers
is voorafgaande aan de urinecontrole volledig gefouilleerd en aan zijn lichaam onderzocht en er is niets aangetroffen waarmee klager kan hebben gefraudeerd. Klager heeft onder toeziend oog van de p.i.w.-er geplast en daarna direct het potje met urine
aan de p.i.w.-er overhandigd. Tijdens het plassen had klager zijn broek op zijn enkels, waardoor hij niets uit de rand van zijn (onder)broek kon halen. Uit het rapport blijkt dat de p.i.w.-er heeft geconstateerd dat klager aan het plassen was en de
grote vraag is volgens klager dan ook waar in de redenering van de directeur die plas dan zou moeten zijn gebleven. Uit het bovenstaande blijkt dat klager nooit gefraudeerd kan hebben. Ten tijde van de urinecontrole waren er geen andere
afdelingshoofden
op de afdeling aanwezig. Zij kunnen dus niet hebben bevestigd dat de door klager afgegeven urine niet warm genoeg zou zijn. Daarbij komt dat urine binnen acht minuten afkoelt. Klager verzoekt het beroep gegrond te verklaren en hem een tegemoetkoming
toe
te kennen.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Het afgeven van ‘koude urine’ duidt op fraude. De p.i.w.-er die de urinecontrole heeft afgenomen is zeer ervaren en is in staat te constateren dat
de temperatuur van de afgegeven urine niet overeenkomt met de temperatuur die pas afgegeven urine zou moeten hebben. Dat de urine ‘koud’ was, is ook bevestigd door een aantal afdelingshoofden. Het is niet aan klager om te bepalen of hij opnieuw urine
mag afgeven. Klager dient de regels te volgen en op een correcte wijze met een urinecontrole om te gaan. Dat is niet gebeurd. Er is wel degelijk bewezen dat klager heeft gefraudeerd bij het afgeven van zijn urine. Het is onjuist dat klager een straf
van
28 dagen opgelegd heeft gekregen. Klager heeft, omdat hij heeft gefraudeerd en voor zijn gedrag nadat de fraude was geconstateerd, een disciplinaire straf van veertien dagen opgelegd gekregen, hetgeen niet kan worden aangemerkt als onredelijk en
onbillijk.

3. De beoordeling
Uit het beroepschrift en hetgeen door klager ter zitting naar voren is gebracht maakt de beroepscommissie op dat klagers beroep alleen ziet op het deel van de disciplinaire straf – volgens klager vijf dagen – dat hem is opgelegd wegens frauderen
tijdens
de urinecontrole. In beroep staat derhalve ter beoordeling de vraag of de directeur in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat klager heeft gefraudeerd tijdens de urinecontrole.

Uit de stukken en hetgeen ter zitting door klager is aangevoerd, leidt de beroepscommissie af dat klager voorafgaande aan de urinecontrole op 14 augustus 2012 is onderzocht aan zijn kleding en aan zijn lichaam. Daarbij zijn geen voorwerpen aangetroffen
waarmee klager zou kunnen frauderen. Uit de inlichtingen van de directeur van 1 oktober 2012 en het schriftelijk verslag dat is opgemaakt naar aanleiding van het voorval, maakt de beroepscommissie op dat de p.i.w.-er via een spiegel heeft gezien dat
klager aan het plassen was. Tevens heeft de p.i.w.-er gezien dat klager aan het ‘rommelen’ was bij de rand van zijn (onder)broek. Nog daargelaten dat klager zijn broek en onderboek even daarvoor op aangeven van de p.i.w.-er heeft laten zakken tot op
zijn enkels, wordt uit de stukken niet duidelijk waaruit dit ‘rommelen’ precies heeft bestaan. Daarenboven ziet de beroepscommissie niet in waarom dit ‘rommelen’ zou duiden op frauduleus handelen van klager, nu klager voorafgaande aan de urinecontrole
volledig is onderzocht aan zijn kleding en lichaam. Gelet op het vorenstaande en gezien het feit dat klager niet opnieuw is onderzocht aan zijn kleding en lichaam op voorwerpen waarmee hij zou kunnen hebben gefraudeerd, acht de beroepscommissie het
onvoldoende aannemelijk geworden dat klager daadwerkelijk heeft gefraudeerd. Het enkele feit dat de urine naar het oordeel van de p.i.w.-er niet warm genoeg aanvoelde, doet hier naar het oordeel van de beroepscommissie niet aan af. Gelet op het
vorenstaande mist de beslissing van de directeur om klager een disciplinaire straf op te leggen wegens het frauderen tijdens de urinecontrole een voldoende feitelijke grondslag en had hij hiertoe in redelijkheid niet kunnen beslissen. Het beroep zal
derhalve gegrond worden verklaard, de uitspraak van de beklagcommissie zal, voor zover daartegen beroep is ingesteld, worden vernietigd en het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard. Nu de gevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan te
maken zijn, zal de beroepscommissie aan klager een tegemoetkoming toekennen van € 50,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie voor zover daartegen beroep is ingesteld en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 50,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. L.M. Moerings, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 1 maart 2013

secretaris voorzitter

Naar boven