Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 12/4008/GA, 5 maart 2013, beroep
Uitspraakdatum:05-03-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 12/4008/GA

betreft: [klager] datum: 5 maart 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Ter Apel,

gericht tegen een uitspraak van 20 december 2012 van de alleensprekende beklagrechter bij voormelde p.i., gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager, voor zover daartegen beroep is ingesteld,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 12 februari 2013, gehouden in de p.i. Hoogeveen, is klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. A.S. ten Doesschate, gehoord. Als toehoorder was aanwezig [...], stagiaire bij het advocatenkantoor van klagers
raadsvrouw.
Namens de directeur is op 11 februari 2013 per telefoon meegedeeld dat de plaatsvervangend vestigingsdirecteur, [...], verhinderd is ter zitting te verschijnen en om die reden is verzocht om aanhouding van de behandeling van het beroep. Van hetgeen
door
en namens klager ter zitting is aangevoerd is een verslag opgemaakt, waarin het verzoek van de directeur om aanhouding is afgewezen, omdat de beroepscommissie zich voldoende ingelicht acht om op het beroep te beslissen. Het verslag is ter kennisneming
gezonden aan klager, zijn raadsvrouw en de directeur. De directeur is in de gelegenheid gesteld, binnen een termijn van zeven dagen, op het verslag te reageren. De directeur heeft van deze gelegenheid, bij brief van 19 februari 2013, gebruik gemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel, wegens het (verbaal) bedreigen van het personeel en het gebruik van geweld tegen het personeel.

De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard, voor zover de aan klager opgelegde disciplinaire straf langer dan tien dagen heeft geduurd, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven, en ter zake aan klager een tegemoetkoming van €
40,= toegekend. De beklagrechter heeft het beklag voor het overige ongegrond verklaard, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager heeft tijdens een gesprek met zijn casemanager ernstige bedreigingen geuit. Hij heeft gezegd dat hij ervoor zou zorgen dat hij hoe dan ook –
goedschiks of kwaadschiks – wordt overgeplaatst en dat iedereen respect voor hem moet hebben, omdat hij de oudste is. De uitlatingen van klager zijn door het aanwezige personeel, mede gelet op klagers detentiehistorie, als zeer bedreigend ervaren. Om
die reden is klager door het IBT naar de strafcel overgebracht. Klager werkte hieraan mee. De groepscommandant heeft klager in de strafcel duidelijk gemaakt dat hij door het IBT wordt geholpen bij het ontdoen van zijn kleding, hetgeen de standaard
procedure is. Toen het personeel hem wilde helpen met het ontdoen van zijn kleding heeft klager naar achteren getrapt. Het personeel heeft klager vervolgens naar de grond gebracht en hem daarna ontdaan van zijn kleding. Klager weigerde tijdens het
horen
zijn kant van het verhaal te vertellen. De directeur heeft zijn beslissing dus alleen kunnen baseren op het rapport dat is opgemaakt naar aanleiding van het voorval en op het rapport van de groepscommandant. De directeur heeft een straf opgelegd van
veertien dagen opsluiting in een strafcel, maar de beklagrechter heeft beslist dat de directeur had kunnen volstaan met een straf van tien dagen. De beklagrechter mag beslissingen van de directeur evenwel slechts marginaal toetsen.

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De uitlatingen van klager waren weliswaar vervelend, maar kunnen in redelijkheid niet worden aangemerkt als een bedreiging van het personeel. De
uitlatingen waren immers niet gericht tegen een bepaalde persoon of bepaalde personen. Na een aanvankelijke weigering te tekenen voor het traject Binnen Beginnen, heeft klager toch getekend voor deelname aan het traject. Desondanks is zijn verzoek om
verlof afgewezen, waardoor zijn verzoek om overplaatsing geen kans van slagen meer heeft. Klager heeft daarover zijn teleurstelling geuit, maar heeft nooit de bedoeling gehad een personeelslid te bedreigen. Klager is na zijn uitlatingen naar zijn cel
gegaan. Vervolgens is het IBT naar hem toegekomen om hem over te brengen naar de afzonderingscel. Klager heeft al die tijd meegewerkt aan zijn overbrenging naar de strafcel. Eenmaal aangekomen in de strafcel begonnen de bewaarders zonder aankondiging
aan zijn broek te trekken. Klager schok hiervan en heeft in een natuurlijke reactie een trap naar achteren gegeven. Desgevraagd antwoordt klager dat hij hierbij niemand heeft geraakt. Overigens zijn de inlichtingen van de directeur van 12 juni 2012 en
24 december 2012 omtrent het visiteren van klager in de afzonderingscel innerlijk tegenstrijdig.

3. De beoordeling
Uit de schriftelijke mededeling van de disciplinaire straf blijkt dat de disciplinaire straf om een tweetal redenen aan klager is opgelegd, namelijk omdat klager bedreigingen heeft geuit jegens het personeel en omdat klager in de afzonderingscel
(richting) het personeel heeft getrapt.

Gelet op het schriftelijk verslag dat is opgemaakt naar aanleiding van het voorval op 29 mei 2012 en gezien het feit dat klager ter zitting niet heeft weersproken dat hij zich heeft geuit op de wijze zoals staat vermeld in het verslag, acht de
beroepscommissie het voldoende aannemelijk dat klager zich op bedreigende wijze heeft uitgelaten (en gedragen) jegens het personeel. Dit gedrag is onverenigbaar met de orde en veiligheid in de inrichting en om die reden heeft de directeur klager in
redelijkheid een disciplinaire straf kunnen opleggen. Dat klager niet de intentie heeft gehad het personeel te bedreigen doet hier niet aan af. De disciplinaire straf is evenwel mede opgelegd, omdat klager in de strafcel (richting) het personeel heeft
getrapt. In artikel 31 van de Regeling straf- en afzonderingscel penitentiaire inrichtingen staat dat de gedetineerde voor plaatsing in de straf- of afzonderingscel wordt onderzocht aan zijn kleding en lichaam. Uit het rapport dat door de
groepscommandant is opgemaakt, naar aanleiding van klagers overbrenging naar de strafcel door het IBT, blijkt niet dat aan klager is meegedeeld dat hij zich in de strafcel moest ontkleden en dat hij daarbij door het personeel zou worden geholpen. Uit
overige stukken blijkt evenmin dat aan klager een mededeling van die strekking is gedaan. Nog daargelaten dat de beroepscommissie niet inziet waarom klager moest worden geholpen bij het ontdoen van zijn kleding, acht de beroepscommissie het, anders dan
door de directeur is aangevoerd, onvoldoende aannemelijk geworden dat aan klager (voldoende duidelijk) is uitgelegd dat hij zich in de strafcel moest uitkleden en dat hij daarbij door het personeel zou worden geholpen. In het verslag van de
groepscommandant staat wel dat klager gedurende zijn overbrenging naar de strafcel coöperatief was, maar dat hij, aangekomen in de strafcel, (opeens) naar achteren begon te trappen. Gelet op het vorenstaande acht de beroepscommissie de stelling van
klager dat de bewaarders in de strafcel onaangekondigd aan zijn broek begonnen te trekken niet onaannemelijk. Hoewel het trappen richting het personeel verboden is, acht de beroepscommissie de beslissing om klager hiervoor disciplinair te straffen,
gelet op bovengenoemde omstandigheden, onredelijk en onbillijk.
Nu één van de gronden voor de oplegging van de disciplinaire straf is komen te vervallen, is de beroepscommissie van oordeel dat de opgelegde disciplinaire straf als te hoog moet worden aangemerkt. De beroepscommissie kan zich, gelet op het
vorenstaande, verenigen met het oordeel van de beklagrechter dat de directeur had kunnen volstaan met het opleggen van een disciplinaire straf van tien dagen. Het beroep van de directeur zal derhalve ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de
beklagrechter zal met aanvulling van de gronden worden bevestigd.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, drs. R.K. Boelens en mr. G.M. Mohanlal, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 5 maart 2013

secretaris voorzitter

Naar boven