Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 12/3799/GA en 12/3822/GA, 4 maart 2013, beroep
Uitspraakdatum:04-03-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 12/3799/GA en 12/3822/GA

betreft: [klager] datum: 4 maart 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van de bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften van

de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Hoogeveen

en

van [...], verder te noemen klager, ingediend door klagers raadsman, mr. T. de Bont,

gericht tegen een uitspraak van 28 november 2012 van de beklagcommissie bij voormelde p.i.,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 12 februari 2013, gehouden in de p.i. Hoogeveen, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. T. de Bont, en de plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Hoogeveen, [...], vergezeld door [...],
stagiaire bij de p.i. Hoogeveen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een strafcel, die ten uitvoer is gelegd op de eigen cel van klager, van 2 augustus 2012 tot 5 augustus 2012, wegens betrokkenheid van klager bij een vechtpartij met een medegedetineerde
(beklagnummer Gb 2012/473);
b. een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel voor de duur van zeven dagen, van 17 augustus 2012 tot 24 augustus 2012, omdat klager vanwege zijn gedrag – het meermalen verbaal bedreigen van een medegedetineerde – op dat
moment niet te hanteren was op de afdeling (beklagnummer Gb 2012/531).

De beklagcommissie heeft het beklag als vermeld onder a. gegrond verklaard, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven, en aan klager een tegemoetkoming toegekend van € 22,50.
De beklagcommissie heeft het beklag als vermeld onder b. ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Ten aanzien van het beklag als vermeld onder a. is het volgende aangevoerd. Klager is disciplinair gestraft vanwege zijn betrokkenheid bij een
vechtpartij. Bij vechtpartijen is vaak onduidelijk wie er heeft geslagen en wie niet. Waar twee vechten, hebben er twee schuld. Een vechtpartij leidt tot onrust in de inrichting. Als blijkt dat de ene gedetineerde een groter aandeel heeft gehad dan de
andere, wordt daarmee rekening gehouden bij de bepaling van de hoogte van de straf, zoals in dit geval ook is gebeurd. Het is niet aannemelijk dat klager zonder enige aanleiding is geslagen. Uit het rapport blijkt dat klager P. aan zijn shirt heeft
getrokken en hem een tik heeft gegeven. Dit is voldoende voor het opleggen van een straf. Klager heeft geen forse verwondingen opgelopen. Drie dagen opsluiting in een strafcel wegens betrokkenheid bij een vechtpartij is niet onredelijk.
Ten aanzien van het beklag als vermeld onder b. is het volgende aangevoerd. Klager is voorafgaande aan zijn afzondering door de directeur in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Klager had van te voren aangegeven niet te willen praten. Dan houdt
het op.

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Ten aanzien van het beklag als vermeld onder a. is het volgende aangevoerd. Klager kan zich verenigen met de uitspraak van de beklagcommissie.
Klager is op 2 augustus 2012 door medegedetineerde P. met een voorwerp op zijn hoofd geslagen. Daarna is hij onwel geworden en de wond is met drie hechtingen gehecht. De stelling van de directeur dat er slechts sprake is van een kleine verwonding is
daarom niet begrijpelijk. Uit het verslag blijkt dat door niemand is gezien dat klager heeft geslagen of gescholden. P. is de enige die beweert dat dit wel is gebeurd. P. spreekt zichzelf bovendien tegen. Aan klager kan alleen een disciplinaire straf
worden opgelegd, indien hem een verwijt kan worden gemaakt. Dit is niet het geval. De raadsman verzoekt de beroepscommissie gedetineerde R, die het voorval heeft waargenomen, te horen.
Ten aanzien van het beklag als vermeld onder b. is het volgende aangevoerd. De ordemaatregel is ten onrechte opgelegd. De gestelde bedreigingen zijn geuit jegens medegedetineerde P, door wie klager twee weken daarvoor is geslagen. P. heeft op 17
augustus 2012 zeer kwetsende opmerkingen gemaakt over klagers vader. Klager is daarover boos geworden. Om een confrontatie te voorkomen, heeft klager zich vrijwillig teruggetrokken op zijn cel. Het opleggen van een ordemaatregel was aldus niet
noodzakelijk in het belang van de handhaving van de orde en veiligheid. De directeur had, door eerder te handelen, deze situatie kunnen voorkomen. Klager is voorafgaande aan de ordemaatregel niet (adequaat) gehoord. Op zijn cel heeft hij tegen de
bewaarders gezegd dat hij met rust gelaten wilde worden, maar hij heeft nimmer tegen de directeur gezegd dat hij hem niet wilde spreken. Klager is geboeid en geblinddoekt door het IBT naar de afzonderingscel overgebracht. Toen hij geblinddoekt met zijn
rug naar de deur van de afzonderingscel stond, heeft de directeur hem gevraagd of hij nog wilde praten. De directeur heeft ter beklagzitting aangevoerd dat hij geen antwoord van klager heeft gehoord. Dit kan niet worden aangemerkt als horen in de zin
van artikel 57 van de Pbw. Verwezen wordt naar de uitspraken van de beroepscommissie met kenmerken 11/0995/GA en 11/1187/GA. Voorts is de wijze van executie van de ordemaatregel onredelijk geweest, waardoor de beslissing ook als onredelijk moet worden
aangemerkt. Verwezen wordt naar een advies van het CPT van 9 maart 2012 over afzonderingscellen in de p.i. Arnhem. Niet gebleken is dat de directeur heeft bezien of de ordemaatregel op een minder ingrijpende wijze ten uitvoer had kunnen worden gelegd,
bijvoorbeeld op eigen cel. Ook is niet bezien of de maatregel eerder – dan na vijf dagen – had kunnen worden beëindigd.

3. De beoordeling
De directeur heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak van de beklagcommissie, voor zover daarbij het beklag als vermeld onder a. gegrond is verklaard.
Door en namens klager is verzocht gedetineerde R, die volgens klager het voorval op 2 augustus 2012 heeft waargenomen, als getuige te horen. De beroepscommissie acht zich echter op basis van de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht
voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen. Het verzoek om gedetineerde R. te horen zal derhalve worden afgewezen.
De beroepscommissie overweegt dat hetgeen door de directeur in beroep is aangevoerd niet tot een andere beslissing kan leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep van de directeur zal derhalve ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de
beklagcommissie zal in zoverre worden bevestigd.

Door en namens klager is beroep ingesteld tegen de uitspraak van de beklagcommissie, voor zover daarbij het beklag als vermeld onder b. ongegrond is verklaard
Op grond van artikel 57, eerste lid, onder c, van de Pbw stelt de directeur een gedetineerde in de gelegenheid te worden gehoord alvorens hij beslist omtrent de oplegging van een ordemaatregel. In de schriftelijke mededeling van de ordemaatregel van 17
augustus 2012 staat dat klager niet door de directeur is gehoord, omdat klager heeft aangegeven niet te willen spreken met de directeur. Uit de schriftelijke mededeling van 17 augustus 2012 blijkt dat klager na insluiting op zijn eigen cel heeft gezegd
‘dat hij met niemand meer wilde praten’. Hoewel aan klager reeds een rapport was aangezegd, wist hij op dat moment nog niet dat de directeur voornemens was hem een ordemaatregel van afzondering op een afzonderingscel op te leggen. De directeur heeft
uit
bovengenoemde opmerking van klager derhalve in redelijkheid niet zonder meer kunnen opmaken dat klager niet met de directeur wilde praten over de op te leggen ordemaatregel. Klager stelt dat de directeur hem, toen hij geblinddoekt met zijn rug richting
de deur van de afzonderingscel stond, heeft gevraagd of hij nog wilde praten. Door de directeur is dit ter zitting niet, althans onvoldoende, weersproken. Gelet hierop en nu niet is gebleken dat de directeur klager op een later moment alsnog heeft
gehoord, is de beroepscommissie van oordeel dat de directeur klager, gelet op de ingrijpendheid van de beslissing, onvoldoende in de gelegenheid heeft gesteld te worden gehoord. De beslissing van de directeur is derhalve genomen in strijd met de Pbw.
Het beroep van klager zal gegrond worden verklaard, de uitspraak van de beklagcommissie zal in zoverre worden vernietigd en het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard.

Nu de gevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden, acht de beroepscommissie termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming. Bij het bepalen van de hoogte van die tegemoetkoming houdt de beroepscommissie er
rekening mee, dat het haar, gelet op de voorgeschiedenis tussen klager en medegedetineerde P, de door klager geuite bedreigingen jegens P. en het feit dat klager en P. op dezelfde afdeling verbleven waardoor een hernieuwde confrontatie niet uit te
sluiten viel, voldoende aannemelijk is geworden dat het opleggen van de ordemaatregel van afzondering in een afzonderingscel noodzakelijk was in verband met het belang van de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting. Daarbij komt dat de
directeur tussentijds een nieuwe afweging heeft gemaakt omtrent de voortduring van de noodzaak van de ordemaatregel en heeft besloten de ordemaatregel eerder – namelijk na vijf dagen in plaats van na zeven dagen – te beëindigen. De directeur heeft,
gelet op het vorenstaande, in redelijkheid kunnen beslissen de bestreden ordemaatregel op te leggen en om die reden zal de beroepscommissie klager een lagere tegemoetkoming toekennen, dan in het geval de ordemaatregel ten onrechte was opgelegd. De
beroepscommissie zal de hoogte van de tegemoetkoming vaststellen op € 20,=. Bij de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming heeft de beroepscommissie er ook rekening mee gehouden dat het voorval zoals dat zich heeft voorgedaan op 17 augustus 2012
had kunnen worden voorkomen, indien de directeur na het eerdere incident van 2 augustus 2012 had ingegrepen, bijvoorbeeld door klager of medegedetineerde P. intern over te plaatsen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep van de directeur, ingesteld tegen de uitspraak van de beklagcommissie voor zover daarbij het beklag als vermeld onder a. gegrond is verklaard, ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de
beklagcommissie.
De beroepscommissie verklaart het beroep van klager, ingesteld tegen de uitspraak van de beklagcommissie voor zover daarbij het beklag als vermeld onder b. ongegrond is verklaard, gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en
verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming van € 20,= toe.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, drs. R.K. Boelens en mr. G.M. Mohanlal, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 4 maart 2013

secretaris voorzitter

Naar boven