Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 12/3190/GA, 6 februari 2013, beroep
Uitspraakdatum:06-02-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 12/3190/GA

betreft: [klager] datum: 6 februari 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door [...], namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 11 september 2012 van de alleensprekende beklagrechter bij de locatie Westlinge te Heerhugowaard,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 7 januari 2013, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam Over-Amstel, is klagers raadsvrouw [...] gehoord. Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze is
opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen. De directeur van de locatie Westlinge heeft bij brief van 19 december 2012 laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de afwijzing van het verzoek om klager zo spoedig mogelijk (in augustus 2012) na zijn overplaatsing naar de beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) van de locatie Westlinge regimesgebonden verlof te verlenen.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De beklagrechter heeft geoordeeld dat er geen verlofschema is opgesteld en dat derhalve niet is gebleken van een eerder aan klager verleend verlof dat
nog niet had plaatsgevonden. Daarom bestond er volgens de beklagrechter geen ruimte om klager binnen vier weken regimesgebonden verlof te verlenen. Primair stelt klager zich op het standpunt dat de regelgeving niet is nageleefd. Of nu wel of geen
schriftelijk verlofschema is opgesteld, voor alle partijen was duidelijk dat klager om de acht weken verlof kon genieten. Uit artikel 16 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) blijkt dat dit ook de bedoeling is.
Uitgaande van het verlofschema had het aldus in de rede gelegen klager medio augustus zijn tweede verlof te verlenen. Het verlofschema dient door een overplaatsing niet negatief te worden beïnvloed. Klager had in de locatie Zuyder Bos op 18 juli 2012
zijn tweede verlof aangevraagd. Daarna is klager overgeplaatst naar de locatie Westlinge. De directeur van de locatie Westlinge had op grond van artikel 9, tweede lid, van de Regeling de behandeling van de verlofaanvraag moeten overnemen. Dit geldt
temeer nu het Openbaar Ministerie (OM) heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen verlofverlening. Dit is niet gebeurd en daardoor is klager niet acht weken na zijn eerste verlof een tweede verlof verleend. Subsidiair stelt klager zich op het
standpunt dat de directeur, doordat hij ook bij een detentiefaseerder een termijn van vijf weken hanteert, een te enge uitleg aan artikel 20, eerste lid, van de Regeling heeft gegeven. Aan klager had direct na zijn plaatsing in de locatie Westlinge
verlof moeten worden verleend. Verwezen wordt naar de toelichting op artikel 20, eerste lid, van de Regeling. Immers, aan klager was reeds een eerste verlof verleend en klagers overplaatsing is na een zorgvuldige selectieprocedure tot stand gekomen.
Ook
de uitspraak van de beklagrechter getuigt van een te enge uitleg van de regelgeving. De uitspraak van de beklagrechter kan gelet op de regelgeving en de redelijkheid en billijkheid niet in stand blijven.

De directeur heeft gepersisteerd bij zijn standpunt zoals ingenomen tegenover de beklagrechter.

3. De beoordeling
In artikel 20, eerste lid, van de Regeling is bepaald dat aan gedetineerden die nog geen vier werkweken verblijven in een beperkt beveiligde inrichting geen regimesgebonden verlof wordt verleend, tenzij het gaat om gedetineerden die in het kader van
detentiefasering in de inrichting worden geplaatst. In dat geval kan een reeds verleend algemeen verlof dat nog niet heeft plaatsgevonden, worden omgezet in een regimesgebonden verlof. De algemene toelichting op de Regeling (onder het kopje: ‘1.
Algemeen verlof en regimesgebonden verlof’) luidt – voor zover hier van belang – als volgt: ‘Voor de detentiefaseerders, die met een reeds goedgekeurde aanvraag voor algemeen verlof van een normaal beveiligde inrichting in een beperkt beveiligde
inrichting zijn geplaatst, geldt de noodzaak van een observatieperiode niet. [...] Aan hen kan dan ook in beginsel reeds bij aanvang van het verblijf in een beperkt beveiligde inrichting verlof worden verleend.’

De beroepscommissie maakt uit de stukken en hetgeen ter zitting is aangevoerd op, dat geen sprake was van een in de locatie Zuyder Bos aan klager verleend algemeen verlof dat op het moment van zijn overplaatsing naar de b.b.i. van de locatie Westlinge
nog niet had plaatsgevonden. Op grond van het bovenstaande oordeelt de beroepscommissie dat de beslissing van de directeur van de locatie Westlinge om klager niet binnen vier werkweken na aanvang van zijn verblijf in de b.b.i. regimesgebonden verlof te
verlenen, in overeenstemming is met hetgeen is bepaald in artikel 20, eerste lid, van de Regeling. De Regeling biedt de directeur niet de mogelijkheid om hiervan af te wijken. Gelet hierop, in combinatie met het feit dat de door de directeur – in zijn
reactie op het klaagschrift van 29 augustus 2012 – gestelde voorbereidingsperiode van zes tot acht weken voor het opvragen van adviezen in verband met een verlofaanvraag op het moment van klagers overplaatsing op 7 augustus 2012 nog niet was
verstreken,
acht de beroepscommissie de beslissing van de directeur rechtens juist en niet onredelijk en onbillijk. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagrechter zal worden bevestigd met aanvulling van de gronden.

Ten overvloede overweegt de beroepscommissie het volgende. De toelichting op artikel 20, eerste lid, van de Regeling luidt – voor zover hier van belang – als volgt: ‘De observatieperiode geldt niet voor gedetineerden die in het kader van
detentiefasering in de inrichting geplaatst zijn en voor gedetineerden die in het kader van detentiefasering nog een reeds verleend algemeen verlof te goed hebben’. De beroepscommissie oordeelt dat deze toelichting – die zo zou kunnen worden begrepen
dat het om twee afzonderlijke categorieën gedetineerden gaat – gelet op de context en formulering van met name artikel 9 en 20 van de Regeling en de hierboven aangehaalde algemene toelichting daarop, niet correspondeert met hetgeen de wetgever in
artikel 20, eerste lid, van de Regeling heeft beoogd te regelen. Daaruit blijkt namelijk dat de uitzondering slechts ziet op één categorie gedetineerden, te weten zij die in het kader van detentiefasering in een beperkt beveiligde inrichting geplaatst
zijn en nog een reeds verleend algemeen verlof te goed hebben.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. L.M. Moerings, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 6 februari 2013

secretaris voorzitter

Naar boven