Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 12/3859/GA, 15 februari 2013, beroep
Uitspraakdatum:15-02-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 12/3859/GA

betreft: [klager] datum: 15 februari 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 22 november 2012 van de beklagcommissie bij de locatie Roermond,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 1 februari 2013, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught, zijn gehoord klager en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de locatie Roermond.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft – voor zover in beroep aan de orde – een disciplinaire straf van vier dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, wegens het aanvallen van een medegedetineerde met een zelf vervaardigd wapen, zulks na een eerdere
waarschuwing.

De beklagcommissie heeft het beklag in zoverre ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager had ruzie met de medegedetineerde uit de aangrenzende cel. Er heeft vlak voor het incident op initiatief van een personeelslid een gesprek plaatsgevonden met die medegedetineerde. Klager heeft ook eerder met de directeur gesproken en toen een
waarschuwing gekregen. Bij het openen van de celdeuren begon de medegedetineerde vreemd te doen en viel klager direct aan. Die gedetineerde kwam op klager af en haalde daarbij uit. Klager werd vervolgens boos. De medegedetineerde liep daarop snel weg
en
werd achtervolgd door klager. Hij struikelde en toen kwam er een bewaarder bij die klager van achteren vastpakte. De medegedetineerde kwam vervolgens op klager af en de bewaarder schermde klager vervolgens af. Klager werd ingesloten en is voor dit feit
disciplinair gestraft. Klager heeft er begrip voor dat hij is gestraft, maar heeft ernstig bezwaar tegen het feit dat hij blijkens de motivering van de straf wordt aangemerkt als de aanvaller die beschikte over een wapen.
Die motivering kan klagers VI op het spel zetten. Klager had na afloop een sneetje in zijn kin maar hij weet niet of dat door het gebruik van een wapen is ontstaan. Klager begrijpt niet waarom zijn medegedetineerde niet disciplinair gestraft is. De
betreffende bewaarder heeft niet alles kunnen zien.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Het betreffende wapen was een plastic tandenborstel met inkepingen in de steel, waarin twee scheermesjes waren gedrukt. De andere gedetineerde heeft verklaard dat hij is aangevallen. Klager heeft indertijd niet verklaard dat zijn medegedetineerde hem
met een mes zou zijn aangevallen. Die medegedetineerde had toen een wondje aan het hoofd en een beurse plek. Klager is eerder door de directeur gewaarschuwd voor een mogelijke escalatie van de onenigheden tussen hem en die andere gedetineerde. Die
andere gedetineerde is eveneens disciplinair gestraft, te weten met vijf dagen opsluiting in de eigen verblijfsruimte.

3. De beoordeling
Vast staat dat klager betrokken is geweest bij een vechtpartij met een medegedetineerde. Bij die gelegenheid is een (zelf vervaardigd) wapen aangetroffen. Naar aanleiding van dit voorval is aan klager de onderhavige disciplinaire straf opgelegd. Als
grond voor die strafoplegging is – zo blijkt uit de daarvan opgemaakte mededeling – door de directeur gemeld dat klager zijn medegedetineerde zou hebben aangevallen met een handgemaakt wapen.
Het van de onderhavige vechtpartij opgemaakte verslag bevat geen enkele concrete aanwijzing dat klager degene is geweest die zijn medegedetineerde heeft aangevallen. De verslagleggende medewerker heeft het begin van de escalatie niet waargenomen.
Weliswaar heeft de directeur in beroep ter zitting naar voren gebracht dat de medegedetineerde aan zijn collega heeft verklaard dat klager de aanval heeft geopend, maar van deze mededeling is op geen enkele wijze aantekening gemaakt. De verklaring van
de medegedetineerde staat haaks op die van klager. Gelet daarop moet worden geoordeeld dat de bestreden beslissing van de directeur onvoldoende zorgvuldig is gemotiveerd nu anders dan in die motivering is geschied er onvoldoende grond bestaat om er van
uit te gaan dat klager de aanval heeft geopend en evenmin dat hij beschikte over het zelf vervaardigde wapen. De beroepscommissie heeft daarbij tevens in aanmerking genomen dat de verwondingen bij klager en zijn medegedetineerde geen indicatie bevatten
dat klager over dat wapen beschikte. Die beslissing is daarom genomen op gronden die deze niet kunnen dragen. De uitspraak van de beklagcommissie kan daarom – voor zover in beroep aan de orde – niet in stand blijven en het onderhavige beklag dient
alsnog gegrond te worden verklaard.

De beroepscommissie acht – nu klagers betrokkenheid bij de vechtpartij vast is komen te staan – geen termen aanwezig voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt – voor zover in beroep aan de orde – de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager geen tegemoetkoming toekomt.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, J.M.L. Pattijn en dr. W.J. Schudel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 15 februari 2013

secretaris voorzitter

Naar boven