Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/0070/GV, 15 februari 2013, beroep
Uitspraakdatum:15-02-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/70/GV

betreft: [klager] datum: 15 februari 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. de Reus, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 8 januari 2013 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. De door de Staatssecretaris aangedragen gronden kunnen de afwijzing van het verzoek niet rechtvaardigen. Klager heeft zijn verzoek ingediend om zijn gezin te ondersteunen, nu is gebleken dat de zoon van
klager de dochter van klager gedurende langere tijd seksueel heeft misbruikt. Deze zaak is in behandeling bij het Jeugd Preventie Team (JPT) te Dordrecht. De genoemde situatie is een bijzondere omstandigheid zoals bedoeld in artikel 34 van de Regeling
tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling). De vordering tot lijfsdwang is op 17 janauri 2013 niet inhoudelijk behandeld, maar aangehouden tot 7 februari 2013 in verband met de incompleetheid van het betreffende dossier en de
omstandigheid dat namens klager geen onderzoekswensen konden worden kenbaar gemaakt. Klager verwacht niet dat op 7 februari 2013 de vordering inhoudelijk zal worden behandeld, aangezien er verzoeken zullen worden gedaan tot het horen van diverse
getuigen. De vordering tot afstel van de voorwaardelijke invrijheidsstelling is nog niet ingediend. Derhalve staat geenszins vast dat de einddatum van klagers detentie nog zal verschuiven. Gelet op het beperkte strafrestant is niet aannemelijk dat
klager zich zal onttrekken. De eerdere onttrekking heeft een aantal jaren geleden plaatsgevonden. Na hervatting van de detentie is klagers gedrag in de inrichting positief geweest. Het advies van de advocaat-generaal is op geen enkele wijze onderbouwd.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Tijdens de huidige detentie heeft klager zich onttrokken en er alles aan gedaan om uit handen van justitie te blijven. Tijdens zijn ontvluchting heeft klager zich schuldig
gemaakt aan nieuwe strafbare feiten. Tevens loopt er een zaak wegens een aanzienlijk hoge ontnemingsvordering. Ook is het Openbaar Ministerie voornemens een vordering in te dienen voor het achterwege laten van de voorwaardelijke invrijheidstelling. De
Staatssecretaris heeft absoluut geen vertrouwen in het goed verlopen van het verlof. De kans op onttrekking en het opnieuw plegen van strafbare feiten is aanwezig.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis van de penitentiaire inrichting Dordrecht heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De advocaat-generaal bij het ressortparket te Den Haag heeft aangegeven bezwaar te hebben tegen het verzoek om strafonderbreking.

3. De beoordeling
Klager ondergaat thans een gevangenisstraf van 34 maanden met aftrek, wegens overtreding van de Opiumwet. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 4 maart 2013.

Op grond van artikel 34 van de Regeling kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Op grond van artikel 36 jo. artikel 23 van de
Regeling kan strafonderbreking worden verleend voor een bezoek aan een in levensgevaar of ernstige psychische nood verkerende levenspartner, kind, ouder, broer, zuster, grootouder of schoonouder van de gedetineerde. De beroepscommissie is van oordeel
dat klager onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een bijzondere situatie zoals bedoeld in voornoemd artikel 34. Niet gebleken is dat klagers aanwezigheid in zijn gezin thans noodzakelijk is. Bovendien acht de beroepscommissie voor de
beoordeling van het beroep van belang, dat klager zich van 3 april 2009 tot 15 maart 2011 heeft onttrokken aan zijn detentie en een nieuw strafbaar feit heeft gepleegd. Reeds dit feit vormt een forse contra-indicatie voor verlening van
strafonderbreking
en rechtvaardigt een afwijzing van klagers aanvraag. Derhalve kan de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal dan ook ongegrond worden
verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van
R. Kokee, secretaris, op 15 februari 2013

secretaris voorzitter

Naar boven