Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 12/3445/GA, 4 februari 2013, beroep
Uitspraakdatum:04-02-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 12/3445/GA

betreft: [klager] datum: 4 februari 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.M. Lintz, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 11 oktober 2012 van de beklagcommissie bij de locatie Het Schouw te Amsterdam, voor zover daartegen beroep is ingesteld,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 7 januari 2013, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.M. Lintz, en [...], toegevoegd managementlid van de locatie Het
Schouw.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, wegens het feit dat klager, samen met een grote groep andere gedetineerden, heeft geweigerd de door het personeel gegeven opdracht om
de
luchtplaats te verlaten op te volgen.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Het beroep is alleen gericht tegen de beslissing van de beklagcommissie waarbij het beklag over de opgelegde disciplinaire straf ongegrond is
verklaard. De beklagcommissie heeft ten onrechte geoordeeld dat door p.i.w.-er S. geen aan de directeur toe te rekenen vertrouwen is gewekt. Uit de uitspraak blijkt dat de beklagcommissie geen ruimte ziet om toezeggingen van personeelsleden aan de
directeur toe te rekenen, anders dan in geval er sprake is van een directe opdracht van de directeur. Dit is een onjuist criterium. De directeur heeft p.i.w.-er S. de opdracht gegeven de gedetineerden ‘naar binnen te praten’. Daarmee heeft de directeur
S. een mandaat gegeven. Voor de gedetineerden was het duidelijk dat S. telefonisch contact heeft gehad met de directeur voordat hij naar buiten ging. Indien de directeur niet zorgvuldig omspringt met het verlenen van mandaten, kan hij gebonden raken
aan
toezeggingen die hij zelf niet had willen doen. Achteraf is gebleken dat S. buiten zijn mandaat, dat slechts bestond uit een algemeen geformuleerde vage opdracht, is getreden. Dit dient voor rekening van de directeur, die S. voldoende vertrouwde om
namens de directie mededelingen te doen, te komen. Klager kan er in ieder geval niets aan doen dat S. buiten zijn mandaat is getreden. De directeur heeft het door S. gewekte vertrouwen vervolgens geschaad, door klager ondanks de toezegging van S. dat
er
niet zwaarder zal worden gestraft dan de rest van de dag insluiting, een straf van vijf dagen op te leggen. Het beroep dient derhalve gegrond te worden verklaard.

Namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Aan p.i.w.-er S. is de opdracht gegeven de gedetineerden, die weigerden de luchtplaats te verlaten, ‘naar binnen te praten’. Aan S. is niet de
ruimte gegeven om namens de directeur toezeggingen te doen over de hoogte van de op te leggen straf. De directeur heeft de mogelijkheid om beslissingen en mededelingen van p.i.w.-ers te ‘overrulen’. Indien een p.i.w.-er een toezegging doet waarvoor hij
van de directeur geen toestemming heeft gekregen, is de directeur niet aan deze toezegging gebonden. P.i.w.-er S. wist precies waar zijn bevoegdheid ophield en wat hij wel en niet namens de directeur mocht zeggen. De gedetineerden zijn binnen meteen
cellulair geplaatst. Daaruit heeft klager kunnen opmaken dat er aan de weigering de luchtplaats te verlaten nog consequenties verbonden zouden worden. Immers, een gedetineerde wordt alleen cellulair geplaatst, indien de directeur voornemens is een
disciplinaire straf op te leggen.

3. De beoordeling
Niet in geschil is dat klager, samen met een groep medegedetineerden, op de luchtplaats is gebleven nadat de opdracht was gegeven de luchtplaats te verlaten vanwege het einde van het luchtmoment. In beroep staat ter beoordeling de vraag of de directeur
gebonden is aan de mededeling van p.i.w.-er S. inhoudende dat, als de gedetineerden naar binnen gaan, er geen zwaardere disciplinaire straf zal worden opgelegd dan de rest van de dag insluiting op cel.

Uit artikel 5, vierde lid, onder h. van de Pbw blijkt dat het opleggen van een disciplinaire straf een bevoegdheid is die is voorbehouden aan de directeur. Ingevolge artikel 5, tweede lid, van de Pbw kan de directeur deze bevoegdheid niet overdragen
aan
medewerkers.
Voor zover daadwerkelijk door S. is toegezegd dat geen straf zou worden opgelegd – dit staat niet vast –, is deze toezegging niet namens en in opdracht van de directeur gedaan. Ofschoon klager wel in die veronderstelling leefde, was dat niet
gerechtvaardigd. Het enkele feit dat S. voorafgaand aan de toezegging telefonisch contact heeft gehad met de directeur, vormt voor een dergelijke veronderstelling onvoldoende grond. De beroepscommissie is daarom van oordeel dat de directeur in
redelijkheid niet was gebonden aan de door de p.i.w.-er gedane toezegging en de vrijheid had te beslissen of al dan niet een disciplinaire straf zou worden opgelegd. De beslissing van de directeur om aan klager vervolgens de bestreden straf op te
leggen
is niet onredelijk en onbillijk. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal, met aanvulling van de gronden, worden bevestigd.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, voor zover daartegen beroep is ingesteld, met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. L.M. Moerings, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 4 februari 2013

secretaris voorzitter

Naar boven