Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 12/2436/GA, 12/2463/GA e.a., 22 januari 2013, beroep
Uitspraakdatum:22-01-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummers: 12/2436/GA, 12/2463/GA, 12/2464/GA, 12/2465/GA, 12/2466/GA, 12/2467/GA en 12/2468/GA

betreft: [klager] datum: 22 januari 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. D.M. Penn, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen de uitspraken van 21 november 2011 van de beklagcommissie bij de locatie Scheveningen,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraken waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak zijn gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 3 december 2012, gehouden in penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam Over-Amstel, is [...], juridisch medewerker bij de locatie Scheveningen, gehoord. Klager, die inmiddels is uitgezet, is niet ter zitting
verschenen. Klagers raadsman, mr. D.M. Penn, heeft bij brief van 3 december 2012 laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen en heeft verzocht om aanhouding van de behandeling van het beroep.
Van hetgeen namens de directeur ter zitting is aangevoerd is een verslag opgemaakt, waarin het verzoek van de raadsman om aanhouding is afgewezen. Dit verslag is ter kennisneming gezonden aan klagers raadsman en de directeur. Klagers raadsman is in de
gelegenheid gesteld om binnen zeven dagen na ontvangst van het verslag een reactie te geven op hetgeen namens de directeur ter zitting naar voren is gebracht. Klagers raadsman heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
a. Het beklag met beklagnummer ZO 2011/590 betreft – naar de beroepscommissie begrijpt – het feit dat in de periode van op of omstreeks 15 september 2011 tot 21 september 2011 aan klager een ordemaatregel van afzondering in een afzonderingscel dan
wel zijn eigen cel is opgelegd, dat hij in die periode is uitgesloten van deelname aan activiteiten (bibliotheek, onderwijs, sport), dat hij in die periode is onderworpen aan nachtcontroles, dat hem in die periode tijdens intern transport, waaronder
zijn overbrenging naar de afzonderingscel, handboeien zijn aangelegd en dat hij in die periode heeft moeten luchten in een luchtkooi.
b. Het beklag met beklagnummer ZO 2011/592 betreft – naar de beroepscommissie begrijpt – het feit dat aan klager een ordemaatregel van afzondering in een afzonderingscel is opgelegd, voor de duur van veertien dagen, voor de periode van 21
september
2011 tot 5 oktober 2011, welke vanaf 27 september 2011 ten uitvoer is gelegd op klagers eigen cel, dat hij in die periode is uitgesloten van deelname aan activiteiten (bibliotheek, onderwijs, sport), dat hij in die periode is onderworpen aan
nachtcontroles, dat hem in die periode tijdens intern transport, waaronder zijn overbrenging naar de afzonderingscel, handboeien zijn aangelegd en dat hij in die periode heeft moeten luchten in een luchtkooi.
c. Het beklag met beklagnummer ZO 2011/607 betreft de beslissing van 22 september 2011, inhoudende dat klager geen telefonisch contact mag onderhouden met de buitenwereld, met uitzondering van zijn raadsman.
d. Het beklag met beklagnummer ZO 2011/609 betreft de beslissing om klager (van 21 tot 22 september 2011) te onderwerpen aan cameratoezicht tijdens zijn verblijf in de afzonderingscel.
e. Het beklag met beklagnummers ZO 2011/610 en 611 betreft het feit dat klager op 21 september 2011 is onderworpen aan visitatie, waarbij vijf personeelsleden aanwezig waren en het feit dat klager gedurende vier dagen een scheurhemd heeft moeten
dragen.
f. Het beklag met beklagnummer ZO 2011/612 betreft het feit dat de directeur de voorzitter van de beroepscommissie in het kader van het door klager ingediende schorsingsverzoek incorrecte informatie heeft verschaft door mede te delen dat de
ordemaatregel van afzondering in een afzonderingscel op 27 september 2011 omstreeks 14.30 uur was omgezet in een ordemaatregel van opsluiting in eigen cel en dat klager was teruggeplaatst, terwijl klager die dag pas rond 16.30 uur is teruggeplaatst.
g. Het beklag met beklagnummer ZO 2011/614 betreft het feit dat klager in de periode van 27 september 2011 tot en met 4 oktober 2011 geen loon heeft ontvangen.

De beklagcommissie heeft de beklagen ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraken weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Het opleggen van de ordemaatregelen was niet noodzakelijk als bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de Pbw. Ten onrechte heeft de beklagcommissie het
aannemelijk geacht dat klager, gelet op zijn uitzetting, zou kunnen overgaan tot het plegen van een strafbaar feit jegens medegedetineerden, zichzelf of het personeel. In de jarenlange periode die klager reeds vastzat is nimmer sprake geweest van een
gewelddadig incident. Klager heeft zich slechts door middel van het voeren van juridische procedures tegen zijn uitzetting verzet. Op de beklagzitting is naar voren gebracht dat klager zijn asielaanvraag heeft ingetrokken, waardoor het onbegrijpelijk
is
dat de beklagcommissie heeft overwogen dat niet onderbouwd is dat klager zich met zijn uitzetting had verzoend. Het feit dat klager stond vermeld op de lijst van gedetineerden met een vlucht- en maatschappelijk risico (GVM-lijst) betekent niet dat
plaatsing in afzondering noodzakelijk was. Immers, klager stond reeds jarenlang vermeld op die lijst en dit is nooit reden voor de directeur geweest klager in afzondering te plaatsen. De maatregelen hebben bovendien te lang geduurd, immers het gevaar
voor ontsnapping had zich niet eerder kunnen verwezenlijken dat tijdens de daadwerkelijke uitzetting zelf. Bovendien blijkt nergens uit dat klager eerder heeft geprobeerd te vluchten. Omdat de overige onderdelen van de klachten samenhangen met de ten
onrechte opgelegde ordemaatregelen, wordt verzocht ook de andere klachtonderdelen gegrond te verklaren. Met het oog op een eventueel toe te kennen tegemoetkoming wordt gewezen op het feit dat klager door zijn verblijf in afzondering ernstig te kort is
gedaan, zo kon hij geen afscheid nemen van medegedetineerden, is hij zonder noodzaak en zonder bezoek van een inrichtingsarts stelselmatig geobserveerd en kon hij geen contacten leggen met zijn familie en het consulaat. Opvallend is overigens dat de
directeur direct nadat het hem bekend werd dat klager een schorsingsverzoek had ingediend heeft beslist om klager terug te plaatsen in zijn eigen cel.

Namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De directeur kan zich verenigen met de uitspraken van beklagcommissie. Klager is in oktober 2011 uitgezet. Zijn uitzetting heeft tot twee keer
toe vertraging opgelopen. De eerste vertraging hield verband met het feit dat klager een asielaanvraag had ingediend. De tweede vertraging kwam doordat de gezagvoerder van het vliegtuig waarmee klager zou worden uitgezet, heeft geweigerd klager zonder
begeleiding mee te nemen. De directeur heeft besloten klager in de periode voorafgaande aan zijn uitzetting in afzondering te plaatsen. Klager heeft eerst een periode in een afzonderingscel verbleven. De laatste drie of vier dagen voor zijn uitzetting
is hij in afzondering op zijn eigen cel geplaatst. Klager is in afzondering geplaatst, omdat het idee bestond dat hij Nederland niet wilde verlaten en dat hij zou proberen zijn uitzetting te frustreren, bijvoorbeeld door zichzelf of anderen te
verwonden. Daarbij komt dat klager staat vermeld op de GVM-lijst. Ten aanzien van de klacht over het verstrekken van verkeerde informatie aan de schorsingsvoorzitter van de beroepscommissie is het volgende naar voren gebracht. Voordat de inlichtingen
naar de RSJ zijn verstuurd, is, naar aanleiding van een beslissing van de directeur, tegen het personeel gezegd dat klager kon worden teruggeplaatst naar zijn eigen cel. De directeur is ervan uitgegaan dat dit ook direct is gebeurd. Achteraf bleek dit,
vanwege de drukte in de inrichting, pas later te zijn gebeurd. Er is niet opzettelijk verkeerde informatie verstrekt aan de RSJ.

3. De beoordeling
Ten aanzien van het beklag onder a, b. en e, voor wat betreft het hebben moeten dragen van een scheurhemd, overweegt de beroepscommissie het volgende. Naar de beroepscommissie begrijpt gaat het beklag over een tweetal ordemaatregelen van plaatsing in
afzondering in een afzonderingscel dan wel de eigen cel (en een aantal aanvullende maatregelen, waaronder de nachtcontroles), waarvan de eerste is opgelegd voor de periode van op of omstreeks 15 september 2011 tot 21 september 2011 en de tweede voor de
periode van 21 september 2011 tot 5 oktober 2011.
Op grond van artikel 24, eerste lid van de Pbw, in verbinding met artikel 23, eerste lid, onder a, van de Pbw kan de directeur aan een gedetineerde een ordemaatregel van plaatsing in afzondering opleggen, indien dat noodzakelijk is in het belang van de
handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting dan wel van een ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming. Die afzondering kan ten hoogste twee weken duren. Op grond van artikel 24, derde lid, van de Pbw kan de directeur de
afzondering van een gedetineerde telkens voor ten hoogste twee weken verlengen, indien hij van oordeel is dat de noodzaak tot afzondering nog steeds bestaat.

Uit de schriftelijke mededeling van de ordemaatregel die is opgelegd voor de periode van 21 september 2011 tot 5 oktober 2011 – overigens ontbreekt de schriftelijke mededeling van de ordemaatregel voor de periode van 15 september 2011 tot 21 september
2011 – blijkt dat de ordemaatregel is opgelegd om ontvluchtingsrisico’s te beperken. Ter zitting is namens de directeur aangevoerd dat de ordemaatregel tevens is opgelegd, omdat het vermoeden bestond dat klager zijn uitzetting wilde frustreren,
bijvoorbeeld door zichzelf of anderen te verwonden.

Hoewel klager, met het profiel ‘verhoogd’, op de GVM-lijst stond vermeld, is het de beroepscommissie, op basis van de stukken en hetgeen ter zitting is aangevoerd, niet gebleken van concrete feiten en omstandigheden waaruit kan worden opgemaakt dat er
ten tijde van het opleggen van de ordemaatregel(en) sprake was van een reëel ontvluchtingsrisico. Immers, niet is gebleken dat klager tijdens zijn detentie een vluchtpoging heeft ondernomen of dat hij de intentie heeft gehad te vluchten dan wel dat aan
klager in de inrichting, in de periode voorafgaande aan de opgelegde ordemaatregelen, de bij een vluchtgevaarlijke gedetineerde behorende toezichtmaatregelen zijn opgelegd. Ook is niet duidelijk geworden waarom klager na jaren van detentie nog steeds
op
de GVM-lijst stond en of zijn plaatsing op de lijst was gebaseerd op destijds recente informatie. Voorts is niet gebleken van concrete feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat klager de intentie zou hebben gehad om zichzelf of anderen
te
verwonden ten einde zijn uitzetting te frustreren. Uit de stukken en hetgeen ter zitting is aangevoerd is namelijk niet gebleken dat klager een mededeling van die strekking heeft gedaan. Ook is niet gebleken dat klager tijdens zijn detentie betrokken
is
geweest bij gewelddadige incidenten, dat hij in de inrichting disciplinair gestraft is geweest vanwege agressief of gewelddadig gedrag of dat hij zichzelf in detentie heeft verwond. Gelet op het vorenstaande is het de beroepscommissie onvoldoende
gebleken dat het opleggen van de ordemaatregelen noodzakelijk was in het belang van de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting dan wel van een ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming, als bedoeld in artikel 23 van de Pbw.
Daarmee is niet voldaan aan de eisen die de Pbw stelt aan het opleggen van een ordemaatregel. Gelet op het vorenstaande is ook niet gebleken dat het in het belang van de orde en veiligheid in de inrichting dan wel in het belang van klagers lichamelijk
of geestelijke gesteldheid noodzakelijk was om meermalen per nacht te controleren – waarbij kort het licht werd ingeschakeld – of klager nog aanwezig was in zijn cel. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard, de uitspraak van de beklagcommissie
zal worden vernietigd en het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard.

Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissingen niet meer ongedaan zijn te maken, zal de beroepscommissie een tegemoetkoming toekennen. De beroepscommissie gaat er vanuit dat de ordemaatregel voor een gedeelte ten uivoer is gelegd op een
afzonderingscel en voor een gedeelte op klagers eigen cel. Gelet hierop acht de beroepscommissie een tegemoetkoming van € 175,= redelijk en billijk. Bij de hoogte van deze tegemoetkoming is mede rekening gehouden met het feit dat klager niet heeft
kunnen deelnemen aan bepaalde activiteiten, dat hij heeft moeten luchten in een luchtkooi, dat hij met handboeien is overgebracht naar de afzonderingscel en dat hij een scheurhemd heeft moeten dragen. Voor wat betreft het gegrondverklaarde beroep
betreffende de uitgevoerde nachtcontroles zal de beroepscommissie aan klager een tegemoetkoming van € 20,= toekennen

Ten aanzien van het beklag onder c. overweegt de beroepscommissie het volgende. Op grond van artikel 24, tweede lid, van de Pbw in samenhang met artikel 21, tweede lid, van de Regeling straf- en afzonderingscel penitentiaire inrichtingen kan de
directeur het recht om te bellen van een gedetineerde die in een afzonderingscel verblijft beperken, indien dat noodzakelijk is in het belang van de orde en veiligheid. Nu naar het oordeel van de beroepscommissie de ordemaatregelen ten onrechte zijn
opgelegd en niet is gebleken dat het in het belang van de orde en veiligheid noodzakelijk was om klager het bellen te weigeren, zal het beroep gegrond worden verklaard, de uitspraak van de beklagcommissie worden vernietigd en het beklag alsnog gegrond
worden verklaard. Aan klager zal een tegemoetkoming van € 10,= worden toegekend.

Ten aanzien van het beklag onder d. overweegt de beroepscommissie het volgende. Op grond van artikel 24a, eerste lid, van de Pbw kan de directeur, indien dit ter bescherming van de geestelijke of lichamelijk toestand van de gedetineerde noodzakelijk
is,
bepalen dat de gedetineerde die in een afzonderingscel verblijft, dag en nacht door middel van een camera wordt geobserveerd. Op grond van het tweede lid, wint de directeur, alvorens hij beslist cameratoezicht toe te passen, advies in van een
gedragsdeskundige dan wel de inrichtingsarts, tenzij dit advies niet kan worden afgewacht. Van dit laatste is niet gebleken. Tevens is niet gebleken dat voorafgaande aan de beslissing tot toepassing van cameratoezicht een gedragdeskundige omtrent de
noodzaak van het cameratoezicht is ingeschakeld. De beroepscommissie zal het beroep derhalve gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Nu de cameraobservatie één dag heeft geduurd,
namelijk van 21 september 2011 tot 22 september 2011, zal de beroepscommissie een tegemoetkoming toekennen van € 5,=.

Ten aanzien van het beklag onder e, voor zover het de visitatie door meerdere personeelsleden betreft, f. en g. overweegt de beroepscommissie dat hetgeen in beroep is aangevoerd niet tot andere beslissingen kan leiden dan die van de beklagcommissie.
Het
beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake het beklag als vermeld onder a, b, c, d. en e, voor wat betreft het hebben moeten dragen van een scheurhemd, gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraken van de beklagcommissie en verklaart het beklag op
deze punten alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming van in totaal € 210,= toekomt.
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake het beklag als vermeld onder e, voor zover het de visitatie door meerdere personeelsleden betreft, f. en g. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraken van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. F.G. Bauduin, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. L.M. Moerings, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 22 januari 2013

secretaris voorzitter

Naar boven