Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 12/3388/GV, 7 januari 2013, beroep
Uitspraakdatum:07-01-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 12/3388/GV

betreft: [klager] datum: 7 januari 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. drs. O.P. Kuit, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 9 november 2012 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. drs. O.P. Kruit om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek om incidenteel verlof voor bezoek aan zijn gedetineerde levenspartner afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Het is niet aan klager om aan te tonen dat het verlenen van verlof absoluut noodzakelijk is, maar aan de Staatssecretaris om aan te tonen op welke gronden het incidenteel verlof niet kan worden
verleend.
Aan de voorwaarden van artikel 27 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, hierna: de Regeling, is voldaan.
De partners hebben elkaar ten gevolge van de detentie tenminste drie maanden niet ontmoet. Artikel 4 van de Regeling biedt slechts een limitatieve opsomming van de weigeringsgronden. Geen van de aan de beslissing ten grondslag liggende argumenten valt
onder de werking van artikel 4 van de Regeling. Klager is niet opgeroepen om als getuige in de strafzaak van zijn partner te worden gehoord. Voorts valt niet in te zien c.q. is onvoldoende gemotiveerd welke belangen ten grondslag liggen aan het
vermijden/verhinderen van contact tussen de partners. Klager is veroordeeld tot een netto gevangenisstraf van vier jaar en is inmiddels reeds bijna twee jaar gedetineerd.
Niet valt in te zien waarom het gesprek tussen de partners niet te verbreken is zodra de zaak inhoudelijk wordt besproken. Zoals het mogelijk is voor aanwezige personeelsleden een telefoongesprek te beëindigen, is het voor hen tevens mogelijk op elk
moment een bezoek te beëindigen door het wegvoeren van klager en/of zijn partner. Artikel 38, vierde lid, van de Pbw biedt hiervoor een wettelijke grondslag.
Het argument dat het maatschappelijk niet uit te leggen valt dat klager contact kan hebben met zijn partner is onvoldoende concreet. De beslissing vermeldt geen enkele overweging ten aanzien van de aard en de omvang van het risico, het vereiste causale
verband tussen bezoek en mogelijke onrust of een deugdelijk onderbouwde afweging tussen de belangen van klager en het belang van vermijding van het vermeende risico.
Een negatief advies van het Openbaar Ministerie, hierna: OM, is door klager of zijn raadslieden niet ontvangen of ter inzage verstrekt. De gronden voor het negatieve advies zijn derhalve niet kenbaar. Voorts wordt een negatief advies van het OM niet
genoemd onder de limitatieve weigeringsgronden van artikel 4 van de Regeling. Op grond van artikel 2, tweede lid, van de Regeling is de directeur een discretionaire bevoegdheid toegekend om een advies niet te volgen. De directeur zal ieder advies
zorgvuldig en gemotiveerd moeten afwegen tegen de belangen van klager en zijn partner. Een dergelijke belangenafweging is uit de beslissing niet gebleken. Ook het advies van de inrichting is door klager of zijn raadslieden niet ontvangen of ter inzage
verstrekt. Het advies valt niet onder artikel 4 van de Regeling. Het motiveringsgebrek van de beslissing klemt eens te meer gelet op artikel 8 EVRM. Vaste jurisprudentie van het EHRM bepaalt dat naar mate de rechten van klager meer worden beperkt er
zwaardere eisen aan de belangenafweging en de motivering daarvan worden gesteld. Daaraan ontbreekt het in de bestreden beslissing.
Verzocht wordt om het beroep ten overstaan van een lid van de beroepscommissie mondeling toe te lichten. Voorts wenst klager in de gelegenheid te worden gesteld om schriftelijk vragen te stellen aan personen bij wie de beroepscommissie mondelinge dan
wel schriftelijke inlichtingen zal inwinnen.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager heeft om incidenteel verlof verzocht om zijn gedetineerde partner te bezoeken. Beiden zijn gedetineerd als verdachten in een zeer gevoelige mediazaak. Inzake het verzoek is het OM geraadpleegd. Het OM heeft negatief geadviseerd omdat het gelet
op
de publiciteitsgevoeligheid van de zaak waarvoor klager en zijn partner ingesloten zijn een bezoek tussen beiden maatschappelijk onverantwoord acht. Het OM meent dat een dergelijk bezoek maatschappelijk niet kan worden uitgelegd. Ook de inrichting
heeft
negatief geadviseerd. Dit op basis van het advies van het OM.
De selectiefunctionaris heeft overwogen dat hij het advies van het OM zwaar laat wegen en hij heeft het verzoek van klager afgewezen. In reactie op het beroepschrift heeft de selectiefunctionaris hieraan toegevoegd dat beide inrichtingen gelet op het
bepaalde in artikel 27, tweede lid, van de Regeling dienen in te stemmen met het bezoek. Nu het PPC Haaglanden negatief heeft geadviseerd, kon het verzoek om die reden reeds worden afgewezen, aldus de selectiefunctionaris.

Vervolgens is door en namens klager het volgende aan het beroep toegevoegd.
Gesteld is dat het bezoek de nodige onrust zou geven en het publiekelijk niet uit te leggen zal zijn. Bij een dergelijk bezoek in een penitentiaire inrichting zijn echter geen buitenstaanders aanwezig. Voor wat betreft de publiciteitsgevoeligheid geldt
dat klager, zijn advocaten, zijn echtgenoot en diens advocaten zeker de media niet over het bezoek zullen informeren. Op de regiezitting van 16 november 2012 is het verzoek om klager als getuige te horen ingetrokken.
Klager staat nog op de GRIP-lijst, maar uitsluitend als mediagevoelig. Liquidatiegevaar en vluchtgevaar zijn al geruime tijd niet meer aan de orde. De mediagevoeligheid is enorm afgenomen en op het moment niet aanwezig. Het verzoek is op dit moment
gedaan, omdat de media momenteel niet op de zaak zitten en er geen zittingen lopen.
Klager wordt vervoerd met EBV door DV&O met geblindeerde ramen en er zal dus met niemand contact mogelijk zijn. Liquidatiegevaar tijdens vervoer is uitgesloten en voor zover aanwezig alleen binnen de p.i. zelf aanwezig. Er is geen confrontatiegevaar
met
slachtoffers aanwezig of gevaar voor wraakacties van medegedetineerden. Klager en zijn echtgenoot verblijven niet in reguliere p.i.’s en worden extra beveiligd.
Klagers functioneren in de p.i. is normaal en er hebben al maanden geen incidenten meer plaatsgevonden.
Klager is sinds 10 december 2010 gedetineerd. Het betreft klagers eerste detentie.
Tijdens de terechtzittingen waren de echtgenoten wel tegelijk aanwezig, maar mochten zij niet met elkaar praten. Tijdens de belregeling zit er altijd iemand van de p.i. bij. Het is ten strengste verboden om het over de zaak te hebben. Het persoonlijk
bezoek kan, mochten de echtgenoten het over de zaak hebben, vroegtijdig worden onderbroken. Er is bij de echtgenoten geen enkele intentie daartoe aanwezig.
Bezwaar wordt gemaakt tegen het verstrekken van de beslissing op klagers beroep aan het OM en het publiceren van de beslissing. Dit om zoveel mogelijk stoorzenders buiten de deur te laten.
Klager stelt geen prijs (meer) op een mondelinge toelichting van het beroepschrift.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van het PPC Haaglanden heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De advocaat-generaal bij het ressortsparket te Amsterdam heeft aangegeven dat de feiten, waarvan klager en zijn echtgenoot worden verdacht, en de rol die zij blijkens eigen verklaringen daarbij hebben gespeeld in de weg staan aan inwilliging van het
verzoek. Een dergelijk bezoek kan aan de aangevers/slachtoffers van deze strafzaak niet worden uitgelegd. De zaak is buitengewoon publiciteitsgevoelig en een bezoek is maatschappelijk dan ook niet verantwoord. Bovendien heeft de verdediging van klagers
echtgenoot inmiddels in diens strafzaak een verzoek gedaan om klager te horen als getuige. Het strafrechtelijk onderzoek is derhalve niet afgerond. De betrouwbaarheid van de af te leggen getuigenverklaring kan in negatieve zin worden beïnvloed als
thans
persoonlijk contact wordt toegestaan tussen de echtgenoten.

3. De beoordeling
Namens klager is aangevoerd dat aan klager noch aan zijn raadslieden het advies van het OM en het advies van de directeur van de inrichting zijn verstrekt. Nu deze stukken aan klager en aan zijn raadsman in het kader van de beroepsprocedure zijn
verstrekt, kan aan dit verweer voorbij worden gegaan.

De beroepscommissie wijst het verzoek om schriftelijk vragen te stellen aan personen af, nu geen nadere redenen zijn opgegeven welke vragen klager wil stellen aan niet met naam genoemde personen. De beroepscommissie acht zich voldoende ingelicht om op
het beroep te beslissen.

Klager heeft hoger beroep ingesteld na in eerste aanleg door de rechtbank Amsterdam te zijn veroordeeld in verband met ernstige zedenzaken.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers verzoek om incidenteel verlof voor bezoek aan zijn gedetineerde echtgenoot.

Namens de Staatssecretaris is klagers verzoek afgewezen op grond van het negatieve advies van het OM en het negatieve advies van de inrichting, die het advies van het OM onderschrijft.
De bezwaren van het OM houden in dat het bezoek maatschappelijk onverantwoord wordt geacht in verband met de publiciteitsgevoeligheid van de zaak waarvoor beiden gedetineerd zijn. Voorts is namens de Staatssecretaris in beroep aangevoerd dat, gelet op
het bepaalde in artikel 27 van de Regeling, de directeuren van de penitentiaire inrichtingen dienen in te stemmen met het bezoek en dat nu de directeur van het PPC Haaglanden negatief heeft geadviseerd het verzoek om die reden reeds moet worden
afgewezen.

De beroepscommissie overweegt als volgt. Op grond van artikel 8 EVRM heeft klager recht op eerbiediging van zijn recht op gezinsleven. Op grond van het tweede lid van artikel 8 EVRM is inmenging op dit recht toegestaan voor zover deze bij de wet is
voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van, onder meer, de openbare veiligheid en het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten.
Blijkens artikel 27 van de Regeling is het mogelijk incidenteel verlof te verlenen voor een bezoek aan een gedetineerde levenspartner. De weigering verlof aan klager te verlenen voor het brengen van een bezoek aan zijn echtgenoot vormt een inbreuk op
klagers recht op eerbiediging van zijn gezinsleven. Beoordeeld moet worden of deze inbreuk gerechtvaardigd is. De beroepscommissie neemt daarbij het volgende in aanmerking.
Klager en zijn echtgenoot hebben elkaar inmiddels twee jaren niet kunnen bezoeken. Volgens klager is het verzoek om hem ten overstaan van het gerechtshof als getuige te horen in de strafzaak van zijn echtgenoot inmiddels ingetrokken. De
Staatssecretaris
heeft dit niet betwist, zodat de beroepscommissie van de juistheid van de stelling van klager uitgaat. Het OM heeft opgemerkt dat de aard van de feiten waarvoor de echtgenoten gedetineerd zijn en de rol die zij bij het plegen van deze feiten hebben
gespeeld, in de weg staan aan inwilliging van het verzoek. Het meent dat een onderling bezoek tussen de echtgenoten niet kan worden uitgelegd aan de aangevers en slachtoffers in de strafzaak. Tenslotte brengt volgens het OM de publiciteitsgevoeligheid
van deze zaak mee dat een bezoek maatschappelijk niet verantwoord zou zijn.
De beroepscommissie overweegt dat de door het OM genoemde belangen een rol kunnen spelen bij de beoordeling van een verzoek tot het verlenen van verlof voor het brengen van een onderling bezoek. Na verloop van tijd neemt echter het gewicht dat aan deze
belangen moet worden toegekend af in vergelijking met het belang van een gedetineerde bij het uitoefenen van zijn recht op gezinsleven. De beroepscommissie is van oordeel dat gelet op het tijdsverloop van twee jaren sinds de aanvang van de detentie van
klager en zijn echtgenoot in dit geval de belangen van klager zwaarder dienen te wegen. De mogelijk publicitaire gevolgen van het verlenen van een dergelijk verlof maken deze uitkomst niet anders.

Het voorgaande betekent dat de beslissing van de Staatssecretaris niet in stand kan blijven.

Met betrekking tot de opmerking van de Staatssecretaris dat het ontbreken van toestemming voor het bezoek van de directeur van het PPC Haaglanden in de weg staat aan het verlenen van het gevraagde verlof overweegt de beroepscommissie dat de directeur
van het PPC Haaglanden weliswaar negatief heeft geadviseerd, maar dat van een concrete weigering vooralsnog niet gesproken kan worden, nu het advies gebaseerd is op het negatieve advies van het OM dat onverkort door de directeur is overgenomen en niet
nader door de directeur is gemotiveerd. Voorts ligt het op de weg van de selectiefunctionaris om op grond van de beslissing van de beroepscommissie na te gaan of de directeur van de ontvangende inrichting kan instemmen met het bezoek van klager.
Afstemming hierover tussen beide functionarissen mag worden verwacht, te meer daar tegen de weigering van medewerking van de directeur van de inrichting waar klagers echtgenoot verblijft voor klager geen rechtsmiddel openstaat.

Met betrekking tot klagers bezwaar tegen het verstrekken van deze uitspraak aan het OM en het publiceren van deze uitspraak merkt de beroepscommissie het volgende op. Op grond van het bepaalde in artikel 73, vierde lid, van de Pbw juncto artikel 67,
zevende lid, van de Pbw wordt een afschrift van alle uitspraken van de beroepscommissie aan de Minister gezonden. De Minister draagt zorg dat dit afschrift geen gegevens bevat waaruit de identiteit van de gedetineerde kan worden afgeleid. De
beroepscommissie verstrekt geen afschrift van de uitspraak aan het OM. Wel worden vanuit het oogpunt van jurisprudentie relevante uitspraken geanonimiseerd in de jurisprudentiedatabank van de RSJ opgenomen. Het is staande praktijk van de RSJ om in
zaken
waarin aandacht van de media is te verwachten deze plaatsing vergezeld te doen gaan van een aankondiging op de website. In dit geval zal deze plaatsing twee weken na de uitspraak plaatsvinden.

Gelet op het bovenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing van de Staatssecretaris niet op goede gronden rust. Zij zal derhalve het beroep gegrond verklaren en de bestreden beslissing vernietigen en de Staatssecretaris opdragen een
nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie binnen een termijn van twee weken na ontvangst van deze uitspraak.
Zij ziet geen reden om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de Staatssecretaris op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie binnen een termijn van twee weken na ontvangst van deze uitspraak.
Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. G.L.M. Urbanus, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 7 januari 2013

secretaris voorzitter

Naar boven