Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 12/3598/GA, 18 januari 2013, beroep
Uitspraakdatum:18-01-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 12/3598/GA

betreft: [klager] datum: 18 januari 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 29 november 2012 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Zwolle,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde p.i. in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman, mr. R.C. Fransen, om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de afwijzing van een verzoek om algemeen verlof.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard in verband met het door haar aangenomen recidivegevaar. Daarbij is de situatie met betrekking tot klagers ex-vriendin niet meegewogen. Over klager is een uitgebreid reclasseringsrapport opgemaakt
waarbij het recidiverisico als matig wordt ingeschat. Niet is duidelijk waarom de beklagcommissie tot het oordeel komt dat het recidiverisico te hoog zou zijn. Delictgedrag valt in zijn algemeenheid bij niemand uit te sluiten. Dat kan daarom geen
criterium zijn voor het afwijzen van verlof. De aanname van de reclassering, dat delictgedrag niet geheel kan worden uitgesloten, mag daarom geen reden zijn voor de aanname van een hoog recidiverisico. Voor het overige wordt verwezen naar en volhard
bij
hetgeen tegenover de beklagcommissie naar voren is gebracht.

De directeur heeft daarop geantwoord als tegenover de beklagcommissie. Voorts heeft hij nog het volgende naar voren gebracht. De drie negatieve adviezen geven voldoende aanleiding om het verzoek van klager af te wijzen. Daarnaast betrof het hier
klagers
eerste verlofverzoek en de directeur was daarom van mening dat het nog te vroeg was voor klager om al met verlof te gaan. Overigens had klager nog een ander verlofadres kunnen opgeven. De relatie van klager met zijn ex-vriendin zou inmiddels
genormaliseerd zijn volgens klager. Uit de bezoekadministratie komt naar voren dat zijn ex-vriendin klager niet vaak bezocht omdat de relatie beëindigd was. Zij is op 10 oktober samen met de dochter van haar en klager op bezoek geweest. Daarna heeft
zij
klager niet meer bezocht. Anders dan is aangevoerd heeft klager tijdens zijn detentie meerder verslagen aangezegd gekregen. Daaruit kan blijken dat hij zich niet altijd op een correcte manier heeft gedragen. Tenslotte merkt de directeur nog op dat
inmiddels is gebleken dat klager – volgens de hem ten dienste staande gegevens – als einddatum voor zijn detentie 6 december 2013 heeft. De datum voor het verzochte verlof viel daarom voor de eerstmogelijke datum voor algemeen verlof, te weten 7
december 2012. het verzoek voldeed daarom niet aan de voorwaarden van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting.

3. De beoordeling
Naar aanleiding van het verzoek om algemeen verlof heeft de directeur inlichtingen opgevraagd bij het openbaar ministerie, de politie en de reclassering. Alle drie de instanties hebben negatief geadviseerd met betrekking tot dat verlof. Op grond van
die
adviezen kon de directeur in redelijkheid beslissen dat er nog sprake was van een zodanig recidivegevaar, dat dit in de weg stond aan het verlenen van verlof van klager, terwijl daarnaast redenen waren om te twijfelen aan de aanvaardbaarheid van het
door klager opgegeven verlofadres. De omstandigheid dat (mogelijk) nadien sprake was van een verbetering in de verstandhouding tussen klager en zijn ex-vriendin, maakt dit oordeel niet anders.
Gelet daarop kon de directeur toen, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgrond van artikel 4, aanhef en onder b en j, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, in redelijkheid tot de bestreden
beslissing komen.

De directeur heeft voorts, voor het eerst in beroep, aangevoerd dat klager overigens destijds in het geheel niet voor algemeen verlof in aanmerking kon komen, omdat zijn einddatum verder dan één jaar voorafgaand aan de verlofdatum was gelegen. Deze
omstandigheid had bij het nemen van de beslissing door de directeur omtrent het verlenen van verlof moeten leiden tot het niet in behandeling nemen van het verzoek. Nu dit niet is gebeurd, is in beroep de inhoud van de weigering van de directeur om het
verlof te verlenen aan de orde.

Hetgeen in beroep is aangevoerd kan daarom - voor zover dat is komen vast te staan - naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 18 januari 2013

secretaris voorzitter

Naar boven