Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/0628/GA, 20 juni 2002, beroep
Uitspraakdatum:20-06-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Vervoer  v

Uitspraak

nummer: 02/628/GA

betreft: [klager] datum: 20 juni 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (PBW) heeft kennis genomen van een op 19 maart 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 6 maart 2002 van de alleensprekende beklagrechter bij de locatie De Kruisberg te Doetinchem,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 16 mei 2002, gehouden in de locatie Zwolle te Zwolle, is namens de directeur gehoord de heer [...], hoofd van het bureau sociale dienstverlening (BSD) van de locatie De Kruisberg.
Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft:
a. het door de inrichting niet regelen van transport voor klager om op 8 november 2001 naar een zitting van de politierechter te Amsterdam te kunnen gaan en
b. het feit dat de bevolkingsadministratie heeft nagelaten voor klager hoger beroep in te stellen.

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt op de onderscheiden onderdelen van het beroep als volgt schriftelijk toegelicht.
a. Hij moest op 8 november 2001 voorkomen voor de rechter te Amsterdam. Hij is toen niet opgehaald voor transport, maar hij had geen afstandsverklaring van zijn verschijningsrecht getekend.
Hij is veroordeeld tot twee weken onvoorwaardelijke hechtenis. Doordat zijn transport niet geregeld was en hij niet naar de zitting heeft kunnen gaan, heeft hij zich niet kunnen verdedigen en geen alternatieve straf kunnenaanbieden. Bovendien lijkt het nu alsof hij het hof minachtte door niet te komen. Hierdoor volgt er vaak een hogere straf.
b. Op 12 november 2001 moest hij voorkomen voor de rechter in Leeuwarden. Ook toen is hij niet opgehaald. Hij heeft toen wèl afgetekend, maar daarbij de afspraak met de bevolkingsadministratie gemaakt dat zij voor klager hogerberoep tegen de uitspraak in zouden stellen. Dit is echter niet gebeurd. De bevolkingsadministratie heeft later, op 3 januari 2002, nog geprobeerd het probleem op te lossen door alsnog te telefoneren naar de rechtbank, maar toen washet te laat en was hoger beroep niet meer mogelijk.
Klager is van mening dat het door de bevolkingsadministratie niet doen van iets wat ze wel zouden doen gelijk moet worden gesteld met een beslissing. Bovendien werkt de bevolkingsadministratie namens de directeur, dus is er gelet ophet voorgaande wèl sprake van een beslissing van de directeur en kan hij wel worden ontvangen in zijn beklag.

Namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt op de onderscheiden onderdelen van het beroep als volgt toegelicht.
a. Formeel wordt het transport van een gedetineerde voor een zitting door de rechtbank geregeld. Als dat niet gebeurt en de inrichting raakt hiervan op de hoogte, dan regelt de inrichting het vervoer alsnog. De inrichting kan echterpas actie ondernemen als bij hen bekend is dat er vervoer geregeld dient te worden. Klager was er wel van op de hoogte dat hij op 8 november 2001 naar de rechter moest, maar hij heeft dat niet kenbaar gemaakt aan debevolkingsadministratie of het BSD. Pas op de dag zelf kwam hij met deze informatie.
b. Klager maakt een verwarde indruk en kan zich niet goed herinneren wat er precies is gebeurd.
Een gedetineerde moet schriftelijk kenbaar maken dat hij in hoger beroep wil gaan tegen een uitspraak. Als dat gebeurt, gaat een medewerker van de bevolkingsadministratie naar de betreffende gedetineerde toe en wordt er in hetbijzijn van die gedetineerde beroep aangetekend. Dat hoger beroep wordt vervolgens diezelfde dag nog verstuurd.
Er was geen enkele reden om bij klager af te wijken van de normale gang van zaken. De inrichting streeft een hoog serviceniveau na, dus als klager zou hebben aangegeven dat hij beroep wilde aantekenen, was de normale gang van zakengevolgd. Met klager is echter niet de afspraak gemaakt dat hoger beroep ingesteld zou worden.
Omdat klager zei dat er wel zo'n afspraak was gemaakt is er op 3 januari 2002 toch nog gebeld met de rechtbank. Dit valt binnen de service van de afdeling. Daarnaast was de bedoeling ervan klager gerust te stellen. Dit is van belangvoor de beheersbaarheid binnen de inrichting.
Er is in casu conform de gemaakte afspraken gewerkt.

3. De beoordeling
Met betrekking tot onderdeel a van het beroep overweegt de beroepscommissie het volgende.
Klager beklaagt zich erover dat er vanuit de inrichting geen vervoer voor klager geregeld was om naar een zitting te kunnen gaan. De beroepscommissie is van oordeel dat, nu het regelen van vervoer voor een gedetineerde zoals in hetonderhavige geval, onder de verantwoordelijkheid valt van de directeur, klagers klacht aangemerkt kan worden als een klacht betreffende een beslissing namens de directeur als bedoeld in artikel 60 PBW. Klager zal derhalve alsnogontvankelijk worden verklaard in dit onderdeel van zijn beklag.
Aannemelijk is geworden dat klager niet heeft aangegeven dat er voor hem op 8 november 2001 transport geregeld moest worden om naar een zitting van de politierechter te kunnen gaan. De directeur valt daarom geen verwijt te maken vanhet feit dat er geen vervoer geregeld was. De beroepscommissie zal het beroep op dit onderdeel dan ook ongegrond verklaren.

Met betrekking tot onderdeel b van het beroep overweegt de beroepscommissie het volgende. Klager beklaagt zich erover dat door de bevolkingsadministratie geen hoger beroep voor hem is ingesteld tegen een uitspraak. Deberoepscommissie is van oordeel dat, nu de bevolkingsadministratie onder de verantwoordelijkheid valt van de directeur dit niet instellen van hoger beroep aangemerkt kan worden als een beslissing namens de directeur als bedoeld inartikel 60 PBW, zodat klager alsnog ontvankelijk zal worden verklaard in dit onderdeel van zijn beklag.
Niet is komen vast te staan dat klager met de bevolkingsadministratie de afspraak had gemaakt dat zij voor hem hoger beroep zouden instellen. Het beroep zal op dit onderdeel dan ook eveneens ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter, verklaart klager alsnog ontvankelijk in beide onderdelen van zijn beklag, maar verklaart dit beklag op beide onderdelen ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr. E. Rood-Pijpers, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Vodegel, secretaris, op 20 juni 2002.

secretaris voorzitter

Naar boven