nummer: 12/3020/TA
betreft: [klager] datum: 4 januari 2013
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door
Het hoofd van de Pompestichting, locatie Vught, hierna genoemd de inrichting,
gericht tegen een uitspraak van 18 september 2012 van de beklagcommissie bij voormelde inrichting, op het beklag van [...], verder te noemen klager,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, voor zover in beroep van belang, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 30 november 2012, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Vught, is gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. R. Polderman.
De vertegenwoordiger van het hoofd van de inrichting was verhinderd om ter zitting te verschijnen en heeft om aanhouding van de behandeling van de zaak gevraagd. Dit verzoek is op voorhand door de voorzitter van de beroepscommissie niet gehonoreerd.
Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de beslissing om op basis van een zogenaamde postmaatregel de bestanden die op klagers computer zijn opgeslagen te onderzoeken.
De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard en klager geen tegemoetkoming toegekend op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van het hoofd van de inrichting en klager
Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt schriftelijk toegelicht.
Digitale bestanden worden door de inrichting tevens beschouwd als poststukken in de zin van artikel 35 en artikel 36 van de Bvt. Een papieren brief en een digitale brief zijn gelijk. Daar de inrichting niet gerechtigd is om poststukken op inhoud te
lezen en het lezen van digitale bestanden als een beperking van klagers recht wordt gezien, is terecht beslist om klager een maatregel van toezicht op de inhoud van zijn post op te leggen om verdachte stukken op zijn computer te kunnen lezen. Hiermee
wordt uitvoering gegeven aan de bedoeling van de wetgever, namelijk het geven van duidelijkheid aan de verpleegde omtrent zijn rechten en de inperking daarvan. Het kan, gelet op het huidige digitale tijdperk, niet de bedoeling van de wetgever zijn
geweest om digitale bestanden uit te sluiten van artikel 35 van de Bvt.
De gelezen digitale stukken betroffen geen geprivilegieerde post.
De uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie nummer 11/1564/SGA, waar de beklagcommissie in haar uitspraak naar verwijst, betreft een andere kwestie.
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Toezicht op post is in de Bvt opgenomen in hoofdstuk VII Contact met de buitenwereld en is op de digitale stukken niet van toepassing. Klager had niet de bedoeling om de stukken te verspreiden en wilde de inhoud voor zichzelf houden. De wet biedt geen
mogelijkheid om de inhoud van digitale stukken te kunnen beoordelen. De beslissing om toezicht op klagers post uit te oefenen, is ten onrechte opgelegd. Er is oneigenlijk gebruik gemaakt van de postmaatregel om klagers digitale bestanden te kunnen
lezen. Het ging niet om brieven, maar om verhalen die klager ter ontspanning schrijft. Klager heeft nog gesproken met de medewerkster in kwestie en zij moest er om lachen. Klager heeft geen medeverpleegden uitgenodigd en ook geen toestemming gegeven om
de verhalen te lezen. Hij was in zijn verblijfsruimte aan het schrijven toen een medeverpleegde zijn kamer binnenkwam.
Als de inrichting gezegd zou hebben dat zij de documenten wilde lezen, had dat gemogen. Het gaat klager erom dat zijn pc zomaar is weggehaald.
3. De beoordeling
De beroepscommissie acht zich aan de hand van de stukken en het onderzoek ter zitting voldoende ingelicht. Zij wijst het verzoek van de vertegenwoordiger van het hoofd van de inrichting om aanhouding van de behandeling van het beroep af.
Uit de schriftelijke mededeling van 15 februari 2012 volgt dat namens het hoofd van de inrichting is beslist dat er toezicht op de inhoud van klagers post zou worden uitgeoefend als vermeld in artikel 35, derde lid, van de Bvt.
In de toelichting op de schriftelijke mededeling en uit de toelichting van het hoofd van de inrichting op het beklag en het beroep volgt dat bedoeld is om digitale documenten, die op klagers pc waren opgeslagen, op inhoud te controleren.
De beroepscommissie is van oordeel dat uit artikel 35 juncto artikel 36 van de Bvt noch uit de Memorie van toelichting op deze artikelen kan worden opgemaakt dat bedoelde digitale documenten, die door klager zijn omschreven als verhalen en die niet
waren bedoeld voor verzending, kunnen worden aangemerkt als post.
Derhalve is de beroepscommissie het met de beklagcommissie eens dat de digitale bestanden op klagers computer niet onder deze bepalingen vallen. Gelet daarop is bestreden beslissing om toezicht op klagers post uit te oefenen met het doel de digitale
bestanden op inhoud te controleren, ten onrechte genomen. De beroepscommissie zal derhalve het beroep van het hoofd van de inrichting ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie bevestigen.
Overigens is de beroepscommissie het met de beklagcommissie eens dat de directeur de bevoegdheid heeft om een computer in voorkomende gevallen op inhoud te controleren op grond van het bepaalde in artikel 29, eerste lid, van de Bvt.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. G.L.M. Urbanus, voorzitter, drs. M.R. Daniel MPM en drs. J.E. Wouda, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 4 januari 2013
secretaris voorzitter