Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/0361/GA, 14 juni 2002, beroep
Uitspraakdatum:14-06-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/361/GA

betreft: [klager] datum: 14 juni 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 12 februari 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 31 december 2001 van de beklagcommissie bij het huis van bewaring (h.v.b.) Demersluis te Amsterdam,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 22 april 2002, gehouden in de locatie Zoetermeer te Zoetermeer, zijn gehoord klager en [...], waarnemend unit-directeur bij het h.v.b. Demersluis te Amsterdam.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, alsmede de maatregel van één maand bezoek achter glas, wegens het plegen van fraude bij een urinecontrole.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Feitelijk klopt het verhaal van de directeur niet. Ik had geen buisje bij mij tijdens de urinecontrole en er is ook niets van mij afgepakt. Bovendien ben ik niet in de gelegenheid gesteld om opnieuw te plassen, zodat men op basisvan een vergelijking zou kunnen constateren dat ik niets te verbergen had en dus ook geen reden had om te frauderen. Ik heb niets gedaan. Zoals al ik eerder heb aangevoerd: als er wat aan de hand was dan hadden ze dat zogenaamdebuisje in beslag moeten nemen. Er is echter niets in beslaggenomen. Er is dan ook geen bewijs voor fraude. In de acht maanden detentie die ik er op dat moment had opzitten, heb ik nooit een positieve uitslag van een urinecontrolegehad. Sinds vijf weken verblijf ik in een open inrichting.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Er zijn gedetineerden die om medische redenen in een buisje plassen. Klager is niet één van hen. Klager was, na de constatering van fraude, bereid opnieuw te plassen, maar daar ging het niet om. Het is na een fraude niet meer vanbelang of iemand wel of niet positief scoort op druggebruik. Veel gedetineerden proberen namelijk eerst een keer uit, of frauderen op een bepaalde wijze überhaupt mogelijk is, om dan een volgende keer, als ze wel drugs hebbengebruikt, die methode toe te passen. Klager is gestraft voor (een poging tot) plegen van fraude. Klager is achteraf geïnformeerd, om hem niet in verlegenheid te brengen. Als er geen sprake was geweest van een buisje was klagerdirect geïnformeerd. Nu moest eerst bij de medische dienst worden nagevraagd of klager wellicht om medische redenen gebruik moest maken van een buisje.
De buisjes die door de medische dienst worden verstrekt zijn doorzichtig. Als een gedetineerde een gekleurd buisje bij zich heeft, kan reeds om die reden worden vastgesteld dat er wordt gefraudeerd, en dan zal er wel direct wordeningegrepen. Bij klager was dit minder duidelijk.

3. De beoordeling
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Ministeriele regeling urinecontrole penitentiaire inrichtingen, d.d. 10 juni 1999 (nr. 726428/98/DJI), kan de gedetineerde een disciplinaire straf worden opgelegd indien gebleken is dat degedetineerde met het urinemonster heeft gefraudeerd.
Ter zitting is gebleken dat klager eerst enige tijd na het afhandelen van de urinecontrole procedure op hoogte is gesteld van het feit dat er frauduleus gedrag was geconstateerd tijdens de urinecontrole. De directeur heeftaangegeven dat dit tijdsverloop te wijten is aan het feit dat de dienstdoende penitentiair inrichtingswerker (p.i.w.-er) eerst moest nagaan bij de medische dienst of klager op medische gronden gebruikmaakte van een buisje bij hetplassen. Toen dit niet het geval bleek, is de directeur op de hoogte gesteld van de fraude, waarna klager verslag is aangezegd.
De beroepscommissie overweegt dat mede door het genoemde tijdsverloop een aantal onduidelijkheden is ontstaan. In de eerste plaats is het niet duidelijk waarom het vermeend illegale plasbuisje niet in beslaggenomen is door debetreffende p.i.w.-er. Dit is niet alleen vanuit bewijsrechtelijk oogpunt van belang, maar het had tevens een helder licht kunnen werpen op de herkomst van het buisje, zodat een medische indicatie direct uitgesloten had kunnenworden. De dienstdoende p.i.w.-er heeft bij de beklagcommissie aangegeven dat de kleur van een buisje al een aanwijzing kan vormen voor fraude.
Daarnaast zijn de verschillende verklaringen betreffende het plasbuisje tegenstrijdig. In het schriftelijk verslag d.d. 19 november 2001 is door de dienstdoende p.i.w.-er vermeld dat klager heeft getracht urine uit een flesje meteen tuit in de urinebuisjes te gieten. In het verweerschrift d.d. 18 december 2001 geeft de directeur aan dat klager bij de urinecontrole wilde frauderen door urine of een daarop gelijkende vloeistof uit een buisje in een bekertjete gooien. Ook ter zitting van de beklagcommissie d.d. 31 december 2001 en tijdens de onderhavige zitting bij de beroepscommissie is gesproken over fraude met behulp van een buis(je).
De beroepscommissie komt, gezien het vorenstaande, alle belangen en omstandigheden in aanmerking genomen, tot het oordeel dat de beslissing van de directeur d.d. 19 november 2001, onvoldoende (concreet) onderbouwd is om de opgelegdedisciplinaire straf te kunnen rechtvaardigen. Zij zal het beroep derhalve gegrond verklaren. Zij zal bepalen dat aan klager een tegemoetkoming wordt toegekend voor het door hem ondervonden ongemak.
Zij zal deze vaststellen op € 52,50.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 52,50.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. H.B. Greven en mr. drs. A. Rook, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.R. Kruithof, secretaris, op 14 juni 2002.

secretaris voorzitter

Naar boven