Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 12/3762/GV, 3 januari 2013, beroep
Uitspraakdatum:03-01-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 12/3762/GV

betreft: [klager] datum: 3 januari 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.P.W. Nijboer, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 26 november 2012 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Aangezien klager niet de Nederlandse nationaliteit heeft en evenmin in Nederland een legale verblijfsstatus, kan hij niet in aanmerking komen voor de regeling van de voorwaardelijke invrijheidsstelling.
In plaats daarvan kan klager op grond van artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) in aanmerking komen voor strafonderbreking. Voor klager vormde dit een zwaarwegend argument het eerder door hem ingestelde
beroep tegen het vonnis van de rechtbank in te trekken. Klager meent dat een aanhangige ontnemingsvordering niet aan een strafonderbreking in de weg zou mogen staan. Ook voor ‘gewone’ gedetineerden staat een ontnemingsvordering niet in de weg aan het
toekennen van verlof. Er is nog geen datum bekend waarop de ontnemingsvordering van € 10.593,95 inhoudelijk wordt behandeld. Mede gelet op de rechtsmiddelen die daarna nog openstaan, kan het geruime tijd duren vooraleer er een onherroepelijke
beslissing
in de ontnemingszaak is.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Er is tegen klager nog een openstaande zaak, te weten een ontnemingsvordering. Gelet hierop wordt aan klager geen strafonderbreking toegekend. Dit zou immers impliceren dat hij
het land moet verlaten, waardoor verdere vervolging in verband met de openstaande zaak niet mogelijk is.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 32 maanden met aftrek, wegens overtreding van de Wet wapens en munitie en de Opiumwet. De einddatum van zijn detentie valt op of omstreeks 4 april 2014.

Klager behoort tot de categorie strafrechtelijk veroordeelde vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland. Per besluit van 29 maart 2012 (Stcrt 11 april 2012, nr 7141, inwerkingtreding per 1 april 2012) is aan de Regeling een artikel 40a
toegevoegd. Dit luidt – voor zover hier van belang - als volgt:

“Artikel 40a

1. Aan de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000, kan strafonderbreking voor onbepaalde tijd worden verleend.
2. Indien een vrijheidsstraf van ten hoogste drie jaren is opgelegd, kan strafonderbreking worden verleend nadat tenminste de helft van de straf is ondergaan. Indien een vrijheidsstraf van meer dan drie jaren is opgelegd, kan strafonderbreking worden
verleend nadat tenminste tweederde gedeelte van de straf is ondergaan.
3. De strafonderbreking gaat in op het moment dat de vreemdeling Nederland daadwerkelijk heeft verlaten.
4. Aan de strafonderbreking wordt de voorwaarde verbonden dat de vreemdeling niet naar Nederland terugkeert. Indien de vreemdeling de voorwaarde, bedoeld in het derde lid, niet naleeft, wordt de tenuitvoerlegging van de straf hervat.
5. (...)”.

Uit de nota van toelichting bij dit artikel wordt duidelijk dat er redenen kunnen zijn die zich tegen het verlenen van strafonderbreking verzetten. Hierbij moet gedacht worden aan bijvoorbeeld de belangen van slachtoffers en de mate waarin de
rechtsorde
was geschokt door het door de vreemdeling gepleegde delict. Ook kunnen lopende onderzoeken van politie en justitie zich tegen het verlenen van strafonderbreking verzetten. Wat dit laatste betreft begrijpt de beroepscommissie uit het standpunt van de
Staatssecretaris in onderhavig beroep, dat hij ook zaken die onder de rechter zijn, zoals in casu een ontnemingsvordering, hiertoe rekent. Dit standpunt is niet onredelijk of onbillijk, nu de verlening van de strafonderbreking als consequentie heeft
dat
klager Nederland voorgoed moet verlaten, wat niet in het belang kan zijn van een goede rechtspleging in de ontnemingszaak. Door klager zijn geen zwaarwegende belangen aangevoerd op grond waarvan de Staatssecretaris tot een ander oordeel had moeten
komen. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. G.L.M. Urbanus, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 3 januari 2013

secretaris voorzitter

Naar boven