Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 12/2802/GA, 3 januari 2013, beroep
Uitspraakdatum:03-01-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 12/2802/GA

betreft: [klager] datum: 3 januari 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Haarlem,

gericht tegen een uitspraak van 4 september 2012 van de beklagcommissie bij voormelde p.i., voor zover daartegen beroep is ingesteld, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 3 december 2012, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam Over-Amstel, is [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de p.i. Haarlem, gehoord. Klager heeft schriftelijk laten weten niet ter
zitting te zullen verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. het feit dat op 27 april 2012 het sportmoment geen doorgang heeft gevonden; en
b. het feit dat klager op 27 april 2012 (en de daarop volgende week) niet in de gelegenheid is gesteld zijn cel schoon te maken.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven en aan klager een tegemoetkoming toegekend van € 10,=.

2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Op 27 april 2012 heeft er een inrichtingsbrede celinspectie plaatsgevonden, waarbij al het personeel nodig was, omdat het gegronde vermoeden
bestond
dat gedetineerden in de inrichting, zijnde een huis van bewaring, gebruik maakten van illegaal verkregen mobiele telefoons. Gezien de urgentie en de risico’s voor het handhaven van de veiligheid en met name een ongestoorde rechtsgang in de
opsporingsfase is er naar het oordeel van de directeur, anders dan de beklagcommissie heeft overwogen, geen sprake geweest van voorzienbare omstandigheden. Het sportmoment, dat plaatsvindt op het vlak in de inrichting, heeft geen doorgang kunnen
vinden,
omdat het vlak beschikbaar diende te blijven voor personele bewegingen. Er was geen ruimte binnen het dagprogramma om de gemiste sportactiviteit te laten inhalen. Wel wordt er elk weekend standaard een extra sportmoment georganiseerd. De gedetineerden
zijn onderverdeeld in groepen en elke week kan een andere groep deelnemen aan het extra sportmoment. Een gedetineerde krijgt ongeveer één keer per maand een extra sportmoment aangeboden. Klager behoorde die week niet tot de groep die kon deelnemen aan
het extra sportmoment. Op de vraag waarom de groep van klager die week niet in de gelegenheid is gesteld om deel te nemen aan het extra sportmoment, opdat zo het gemiste sportmoment nog dezelfde week kon worden ingehaald, antwoordt de directeur dat hij
dit niet heeft overwogen en dat het extra sportmoment van die week al was ingepland.
De gedetineerden krijgen elke week de mogelijkheid om hun cel te reinigen op het in het dagprogramma vermelde tijdstip. De gedetineerden krijgen dan de benodigde schoonmaakspullen verstrekt. Indien daartoe de mogelijkheid bestaat kunnen gedetineerden
ook op een ander tijdstip dan in het dagprogramma is vermeld, hun cel schoonmaken. Gelet hierop is het onmogelijk dat klager gedurende twee weken niet in de gelegenheid is gesteld zijn cel te reinigen. Vanwege het ongemak van die dag is aan alle
gedetineerden ter compensatie een broodje hamburger verstrekt.

Klager heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Ten aanzien van het beklag onder a. overweegt de beroepscommissie het volgende. Op grond van artikel 48, tweede lid, van de Pbw heeft de gedetineerde recht op lichamelijke oefening en het beoefenen van sport gedurende ten minste tweemaal drie kwartier
per week, voor zover zijn gezondheid zich daar niet tegen verzet. Op grond van het derde lid van dat artikel dient de directeur er zorg voor te dragen dat daarvoor in aanmerking komende functionarissen in bovengenoemde activiteiten kunnen voorzien.
Vast
staat dat klagers sportmoment op 27 april 2012 niet is doorgegaan, omdat er die dag een inrichtingsbrede celinspectie werd gehouden, waarbij de inzet van al het personeel nodig was en waarbij het nodig was het vlak, waar het sportmoment altijd
plaatsvindt, vrij te houden. Nu klager op 27 april 2012 geen sportmoment heeft gehad en hij dit gemiste sportmoment niet in dezelfde week heeft kunnen inhalen, oordeelt de beroepscommissie dat klager die week niet in de gelegenheid is gesteld tweemaal
drie kwartier te sporten. De beslissing van de directeur is mitsdien in strijd met de wet. Het argument dat het houden van een celinspectie noodzakelijk was in het belang van de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting en een ongestoorde
rechtsgang in de opsporingsfase doet hier niet aan af. Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie het beroep van de directeur, voor zover dat is gericht tegen de beslissing van de beklagcommissie tot gegrondverklaring van het beklag onder a,
ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre bevestigen.

Ten aanzien van het beklag onder b. overweegt de beroepscommissie het volgende. In artikel 44, vierde lid, van de Pbw is bepaald dat de directeur zorg draagt dat de gedetineerde in staat wordt gesteld zijn uiterlijk en lichamelijke hygiëne naar behoren
te verzorgen. Uit de memorie van toelichting op artikel 44, vierde lid, van de Pbw blijkt dat ‘naar behoren’ erop duidt dat dit binnen redelijke grenzen dient te geschieden. De beroepscommissie is, mede in het licht van bovengenoemd artikel, van
oordeel
dat – hoewel dit niet expliciet uit de Pbw blijkt – de directeur er tevens voor dient te zorgen dat gedetineerden in staat worden gesteld hun cel naar behoren schoon te maken. Uit de inlichtingen van de directeur blijkt dat de gedetineerden één keer
per
week op het in het dagprogramma vastgestelde tijdstip de gelegenheid krijgen hun cel schoon te maken. De beroepscommissie neemt als vaststaand aan dat klager op vrijdag 27 april 2012 (en de daarop volgende week) niet in de gelegenheid is gesteld zijn
cel schoon te maken, terwijl hem in het dagprogramma op vrijdag de gelegenheid tot persoonlijke verzorging wordt geboden. De beroepscommissie is evenwel van oordeel dat klager voldoende in de gelegenheid is gesteld zijn cel naar behoren schoon te
maken,
nu hem die gelegenheid de week ervoor en de week erna wel is geboden. De beslissing van de directeur kan derhalve niet als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. Hierbij heeft de beroepscommissie mede in aanmerking genomen dat de directeur in
redelijkheid heeft kunnen beslissen een inrichtingsbrede celinspectie te organiseren. Gelet hierop zal de beroepscommissie het beroep van de directeur, voor zover dat is gericht tegen de beslissing van de beklagcommissie tot gegrondverklaring van het
beklag onder b, gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre vernietigen en het beklag alsnog ongegrond verklaren.

Ten aanzien van de beslissing van de beklagcommissie klager een tegemoetkoming van
€ 10,= toe te kennen overweegt de beroepscommissie het volgende. Anders dan de beklagcommissie, ziet de beroepscommissie geen reden klager een tegemoetkoming toe te kennen ter zake van het gegrondverklaarde beklag onder a. Immers, op grond van de
inlichtingen van de directeur is het de beroepscommissie voldoende aannemelijk geworden dat aan elke gedetineerde in de p.i. Haarlem ongeveer één keer per maand in het weekend een extra sportmoment wordt aangeboden. Op deze wijze wordt het gemiste
sportmoment van
27 april 2012 naar het oordeel van de beroepscommissie op voldoende wijze gecompenseerd. Gelet hierop, in combinatie met het feit dat het beklag onder b. in beroep alsnog ongegrond is verklaard, kan de beroepscommissie zich niet verenigen met de
beslissing van de beklagcommissie klager een tegemoetkoming toe te kennen. Derhalve zal het beroep van de directeur, voor zover dat is gericht tegen de beslissing van de beklagcommissie klager een tegemoetkoming toe te kennen, gegrond worden verklaard
en de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre worden vernietigd. De beroepscommissie zal bepalen dat aan klager geen tegemoetkoming toekomt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep, voor zover dat is gericht tegen de beslissing van de beklagcommissie tot gegrondverklaring van het beklag a, ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.
De beroepscommissie verklaart het beroep, voor zover dat is gericht tegen de beslissing van de beklagcommissie tot gegrondverklaring van het beklag b, gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog
ongegrond.
De beroepscommissie verklaart het beroep, voor zover dat is gericht tegen de beslissing van de beklagcommissie een tegemoetkoming toe te kennen, gegrond en vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie. De beroepscommissie bepaalt dat aan
klager geen tegemoetkoming toekomt.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. F.G. Bauduin, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. L.M. Moerings, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 3 januari 2013

secretaris voorzitter

Naar boven