Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 12/3266/GM, 2 januari 2013, beroep
Uitspraakdatum:02-01-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 12/3266/GM

betreft: [klager] datum: 2 januari 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.K. Bhadai, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan het Detentiecentrum Noord Holland, locatie Zaandam,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 10 oktober 2012 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 17 december 2012, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught, zijn klager, zijn raadsman noch de inrichtingsarts verschenen.
Klager is niet kunnen worden uitgenodigd voor de zitting van de beroepscommissie omdat hij na detentie is uitgezet en geen bekende woon- of verblijfplaats heeft. Klagers raadsman en de inrichtingsarts zijn zonder opgave van redenen niet ter zitting
verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 7 augustus 2012, betreft het niet aanbieden van de medische behandeling die voor klager noodzakelijk is.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Door en namens klager is de klacht als volgt toegelicht.
Klager is van mening dat hem telkenmale niet voldoende adequate medische zorg is geboden. Hij heeft om specialistische behandeling verzocht voor de stekende pijnen in zijn hoofd. Hij is door de inrichtingsarts niet doorverwezen naar een ziekenhuis.
Daarnaast duurde het lang voordat klager in verband met zijn longproblemen werd doorgezonden naar het ziekenhuis. Eventuele taal-/tolkproblemen daarbij kunnen hem niet worden aangerekend. Klager wil een financiële tegemoetkoming

De inrichtingsarts heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de medisch adviseur, niet nader toegelicht. Dit standpunt luidt als volgt. Klager heeft een scala aan klachten naar aanleiding van een eerder ongeval. Bij binnenkomst is zijn
pijnmedicatie verlengd, daarna is klagers medicatie – na consult bij de arts – aangepast en heeft hij meermalen slaapmedicatie voorgeschreven gekregen door de psycholoog. Klager heeft tegenover de medische dienst nooit aangegeven naar het JMC te willen
voor een follow-up en een eventuele operatie. Klager is in verband met zijn aanhoudende klachten op 17 april 2012 verwezen naar een longarts en een aantal keren in het ziekenhuis geweest; hij is een aantal keren onverrichter zake teruggekeerd omdat er
geen tolk was geregeld in het ziekenhuis. Eind juli 2012 is hij uiteindelijk gezien door de longarts. Hem is toen medicatie (spray) voorgeschreven voor de duur van 6 weken. Na die zes weken zijn er geen klachten meer geweest van de zijde van klager.

3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt vast dat uit het medisch dossier van klager naar voren komt dat hij veelvuldig is gezien door de medische dienst en dat een aantal van zijn klachten psychosomatisch van aard waren. Uit dat dossier kan niet worden opgemaakt
dat
klager niet medisch adequaat zou zijn behandeld. Toen op grond van klagers klachten kon worden vermoed dat er bij hem sprake was van een ernstiger klacht, is door de inrichtingsarts direct gereageerd. De omstandigheid dat een aantal bezoeken aan de
longarts geen doorgang hebben kunnen vinden, kan niet aan de inrichtingsarts worden verweten omdat voldoende aannemelijk is dat door de medische dienst bij het maken van de afspraak bij de specialist was aangegeven dat het gesprek met behulp van een
tolk gevoerd zou moeten worden. Als er vervolgens geen tolk beschikbaar is, kan dat hooguit de behandelend specialist of het behandelend ziekenhuis worden verweten.
De beroepscommissie is, het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien, van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond
worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.B. de Pauw Gerlings-Döhrn, voorzitter, dr. W.J. Schudel en dr. J.G.J. de Boer, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 2 januari 2013

secretaris voorzitter

Naar boven