nummer: 12/3536/GV
betreft: [klager] datum: 18 december 2012
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[ ], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 7 november 2012 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. B.Th. Nooitgedagt om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.
2. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. De reden van klagers plaatsing op de lijst van gedetineerden met een vlucht-/maatschappelijk risico (GVM-lijst) is nooit voldoende gemotiveerd. Die plaatsing houdt enkel verband met het door
klager gepleegde delict. Hij heeft nooit een ontvluchtingspoging ondernomen en heeft daartoe ook geen intentie. Klager heeft publiekelijk afstand gedaan van zijn opvattingen, is tot verbeterd inzicht gekomen en heeft meermalen zijn excuses aangeboden.
Feiten en omstandigheden waaraan enige indicatie kan worden ontleend dat er sprake is van vluchtgevaar, ontbreken. De datum van klagers voorwaardelijke invrijheidstelling is gelegen in mei 2013. Hij heeft dan acht en een half jaar in detentie
verbleven,
waarvan vijf jaren in het bijzonder zware regime van de Terroristen Afdeling. Thans richt klager zich op zijn terugkeer in de samenleving. Hij heeft zich in detentie voorbeeldig gedragen en is bezig met het afronden van zijn studie. Het is
onrechtvaardig dat klager nog steeds wordt afgerekend op het door hem gepleegde delict. De beslissing van de Staatssecretaris is onbegrijpelijk en disproportioneel. Verzocht wordt om het beroep mondeling toe te lichten.
Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. De inrichting en het Openbaar Ministerie (OM) achten verlofverlening op dit moment ongewenst, onder andere vanwege klagers vluchtgevaarlijkheid. Ook het feit dat klager deel
uitmaakt van de ‘Hofstadgroep’ heeft bij de beslissing een rol gespeeld. Het betreft een criminele, zeer radicale organisatie die voor veel maatschappelijke onrust heeft gezorgd en tot grote media-aandacht heeft geleid. Dat bovengenoemde omstandigheden
thans nog actueel zijn, blijkt uit het feit dat klager nog steeds staat vermeld op de GVM-lijst. Verlofverlening is op dit moment te risicovol. In dit oordeel is mede in aanmerking genomen dat klager zelf zijn zorgen heeft uitgesproken over de
extremistische geloofsopvattingen van zijn broer. De vrees bestaat dat zijn broer hem wellicht niet met rust zal laten en hem zal trachten te beïnvloeden, met mogelijk alle gevolgen van dien.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, omdat klager staat geplaatst op de GVM-lijst en vanwege het negatieve advies van het OM.
De advocaat-generaal bij het ressortparket te Amsterdam heeft negatief geadviseerd wegens het bestaan van vluchtgevaar.
De politie heeft positief geadviseerd ten aanzien van het verlofadres.
3. De beoordeling
Klagers raadsman heeft aangegeven het beroep op een zitting te willen toelichten. De beroepscommissie wijst dit verzoek af, nu enige onderbouwing daarvoor ontbreekt. De beroepscommissie acht zich op grond van de stukken voldoende ingelicht om op het
beroep te beslissen.
Klager ondergaat een gevangenisstraf van dertien jaar met aftrek, wegens – onder andere – deelneming aan een terroristische organisatie en poging tot moord, meermalen gepleegd. De wettelijk vroegst mogelijke einddatum van zijn detentie valt op of
omstreeks 7 mei 2013.
Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan hierna nog twee verlofaanvragen indienen.
De beroepscommissie stelt voorop dat bij de naderende einddatum van klagers detentie, die op dit moment ruim acht jaar heeft geduurd, klagers belang om zijn terugkeer in de maatschappij voor te bereiden steeds zwaarder zal wegen ten opzichte van de
risico’s die verlofverlening met zich meebrengt. Er is weliswaar grote mediabelangstelling geweest voor het door klager gepleegde delict, maar die belangstelling dateert van de tijd dat het delict werd gepleegd, te weten eind 2004. Klager was op dat
moment achttien jaar. Klager staat met het profiel ‘verhoogd’ vermeld op de GVM-lijst. Hij heeft gedurende een aanzienlijk deel van zijn detentie verbleven op de Terroristen Afdeling van de p.i. Vught. Op 7 juli 2011 is hij overgeplaatst naar een
afdeling met een regime van algehele gemeenschap. Uit het Advies Vrijheden blijkt dat klagers gedrag op de afdeling positief is. Klager volgt sinds januari 2009 een studie aan de Open Universiteit, die hij naar verwachting in januari 2013 afrondt, ten
einde na detentie op een goede wijze terug te kunnen keren in de samenleving. Gelet op bovengenoemde feiten en omstandigheden is de beroepscommissie van oordeel dat klagers belang bij verlofverlening op dit moment zwaarder dient te wegen dan de
bezwaren
van de Staatssecretaris tegen verlofverlening. Daarbij is de beroepscommissie van oordeel dat het feit dat klager deel heeft uitgemaakt van de Hofstadgroep de afwijzing van de verlofaanvraag niet kan rechtvaardigen, nu de aard en de ernst van het
gepleegde delict geen zelfstandige grond is voor afwijzing, het door klager gepleegde delict dateert van ruim acht jaar geleden en niet is gebleken dat klager nog steeds betrokken is bij de Hofstadgroep. Voorts is de enkele mededeling dat klager staat
vermeld op de GVM-lijst onvoldoende voor afwijzing van de verlofaanvraag, immers niet duidelijk is geworden waarom klager nog steeds op de GVM-lijst staat. Ook is niet gebleken dat aan klager in de inrichting de bij een vluchtgevaarlijke gedetineerde
behorende toezichtmaatregelen worden opgelegd en in beroep zijn geen concrete feiten en omstandigheden aangedragen waaruit blijkt dat er sprake is van een ernstig vermoeden dat klager zich aan detentie zal proberen te onttrekken, als bedoeld in artikel
4, onder a, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting.
Gelet op het vorenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat de bestreden beslissing van de Staatssecretaris dient te worden aangemerkt als onredelijk en onbillijk. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard, de bestreden beslissing zal
worden
vernietigd en de Staatssecretaris zal worden opgedragen een nieuwe beslissing te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Aan klager zal geen tegemoetkoming worden toegekend.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de Staatssecretaris op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie binnen een termijn van twee weken na ontvangst van deze uitspraak. Aan klager wordt geen tegemoetkoming toegekend.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 18 december 2012
secretaris voorzitter