Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 12/2810/GB, 11 december 2012, beroep
Uitspraakdatum:11-12-2012

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 12/2810/GB

Betreft: [klager] datum: 11 december 2012

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. K.R. Koopman, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 31 augustus 2012 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem over te plaatsen naar de gevangenis van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught ongegrond verklaard.

2. De feiten
Klager is sedert 20 mei 2008 gedetineerd. Hij verbleef laatstelijk in het penitentiair psychiatrisch centrum (PPC) van de p.i. Vught. Op 25 juli 2012 is hij overgeplaatst naar de gevangenis van de p.i. Vught, waar een regime van algehele gemeenschap
geldt.

3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager kan zich niet verenigen met zijn selectie voor een inrichting met een regime van algehele gemeenschap. Hij is van mening dat zijn indicatiestelling voor een verblijf in het PPC ten onrechte is opgeheven. Hij heeft nog steeds een hulpvraag bij de
angsten die hij heeft. Daarnaast vreest hij voor bedreigingen. Deze spelen in het kader van de feiten waarvoor hij thans is gedetineerd. Om die reden verbleef klager eerder onder een andere naam in het huis van bewaring in Zutphen. Een GZ-psycholoog
heeft toen bij brief van 4 januari 2010 aangegeven dat klager bescherming nodig heeft. Die bescherming kan worden gewaarborgd door hem in een EZV-afdeling of een PPC te plaatsen. Klager is vervolgens in een PPC geplaatst. Klager ziet niet in waarom hij
thans wel in een regulier regime zou kunnen verblijven.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Plaatsing in een PPC kan alleen geschieden op basis van rapportage en een indicatiestelling van een gedragsdeskundige. Nu de gedragsdeskundigen van het PPC in Vught kennelijk van oordeel zijn dat de noodzaak voor een langer verblijf aldaar niet meer
gewenst is, is voorgesteld verzoeker over te plaatsen naar een reguliere gevangenis. Klager heeft in het bezwaarschrift te kennen gegeven dat hij bedreigd wordt door medegedetineerden en hij verzoekt om plaatsing op een EZV-afdeling. Plaatsing in een
dergelijke afdeling wordt door de directeur van de vestiging met de EZV-afdeling bepaald. De p.i. Vught kent een EZV-afdeling en het zou daarom mogelijk moeten zijn klager aldaar dan wel op een andere kleinschalige afdeling in de p.i. Vught te
plaatsen.
Er is daarom geen aanleiding om klager, zonder PPC-indicatie, in een PPC te plaatsen. Plaatsing op een speciale EZV-media afdeling is niet mogelijk omdat een dergelijke afdeling niet bestaat.

4. De beoordeling
4.1. De gevangenis van de p.i. Vught is een gevangenis voor mannen met een regime van algehele gemeenschap en een normaal beveiligingsniveau.

4.2. Klager, die in hoger beroep is veroordeeld, kan in een gevangenis met een regime van algehele gemeenschap worden geplaatst.

4.3. Uit het advies van de directeur van het PPC van de p.i. Vught komt naar voren dat er geen aanknopingspunten gevonden kunnen worden voor behandelingen binnen het PPC. Een langer verblijf in een PPC is daarom niet geïndiceerd. Gelet daarop moet
worden geoordeeld dat de beslissing om klager vanuit dat PPC over te plaatsen naar een normaal beveiligde inrichting met een regime van algehele gemeenschap – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen - niet onredelijk of onbillijk. Met
betrekking tot de specifieke inrichting waarheen klager wordt overgeplaatst geldt dat plaatsing op een (door verzoeker gewenste) EZV-afdeling een beslissing is in het kader van de interne differentiatie binnen de inrichting waar klager dan verblijft.
Bovendien zijn de door klager als alternatief aangedragen plaatsingen (het PPC te Zwolle of plaatsing op een EZV-afdeling met aandacht voor mediagevoelige zaken) niet realiseerbaar. Het vorenstaande bezien in onderling verband en samenhang, moet worden
geoordeeld dat de op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.
De beroepscommissie gaat er bij zijn uitspraak vanuit dat verzoeker desgewenst een (onderbouwd) verzoek tot overplaatsing naar een andere inrichting kan indienen, op welk verzoek dan door de selectiefunctionaris – met afweging van alle in aanmerking
komende belangen – zal worden beslist.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. L.M. Moerings en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 11 december 2012

secretaris voorzitter

Naar boven