Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 12/2018/GA, 3 december 2012, beroep
Uitspraakdatum:03-12-2012

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 12/2018/GA

betreft: [klager] datum: 3 december 2012

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de penitentiaire inrichting Ter Apel,

gericht tegen een uitspraak van 21 juni 2012 van de alleensprekende beklagrechter bij voormelde p.i., gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 5 november 2012, gehouden in de locatie Zuid van de p.i. Arnhem, zijn [...] en [...], respectievelijk plaatsvervangend vestigingsdirecteur en juridisch medewerker bij de p.i. Ter Apel, gehoord.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorggedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een strafcel, wegens fraude bij gelegenheid van een urinecontrole.

De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven en aan klager ter zake een tegemoetkoming toegekend van € 50,=.

2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De ambtenaar die de disciplinaire straf aan klager heeft opgelegd, is hoofd beveiliging bij de p.i. Ter Apel en heeft een aanwijzing als plaatsvervangend directeur. De directeur weet dat de beroepscommissie in een aantal andere zaken heeft geoordeeld
dat (onder meer) deze ambtenaar niet bevoegd zou zijn om disciplinaire straffen op te leggen. Als de directeur van de directie van de Dienst Justitiële Inrichtingen te horen krijgt dat het hoofd beveiliging van de p.i. Ter Apel als directeur met
strafbevoegdheid wordt aangewezen, gaat de directeur van die aanwijzing uit.

Klager heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Vast staat dat door de het hoofd veiligheid van de p.i. Ter Apel op 19 mei 2012 aan klager een disciplinaire straf is opgelegd. In de schriftelijke mededeling van de disciplinaire straf staat niet in welke hoedanigheid die ambtenaar deze de
disciplinaire straf heeft opgelegd. Bij besluit van 24 november 2011 met kenmerk 5718050/11/DJI is de aanwijzing van het hoofd veiligheid, als plaatsvervanger van de vestigingsdirecteur, als bedoeld in artikel 3, derde lid, van de Pbw namens de
Minister
van Veiligheid en Justitie verlengd van 1 januari 2012 tot 1 januari 2013. In het besluit worden als voorwaarden gesteld dat hij een cursus detentierecht volgt of heeft gevolgd en dat de door hem opgemaakte beslissingen tot het opleggen van
disciplinaire straffen worden besproken met zijn directeur.

Wat betreft de bevoegdheden van de Minister en de directeur, voor zover hier van belang, overweegt de beroepscommissie als volgt. Het opperbeheer van de inrichtingen berust bij de Minister en het beheer van een inrichting of afdeling berust bij de
directeur, aldus het bepaalde in het tweede en derde lid van art. 3 van de Pbw. Aan art. 3, vierde lid ontleent de Minister de bevoegdheid één of meer personen aan te wijzen als plaatsvervanger van de directeur. In de Pbw wordt verder geen onderscheid
gemaakt tussen de directeur en de plaatsvervanger van de directeur: in de Pbw wordt volstaan met het begrip directeur. De bevoegdheden en verantwoordelijkheden die aan deze functionaris worden toegekend, komen derhalve toe aan ieder die als directeur
is
aangesteld.

De directeur ontleent zijn bevoegdheden rechtstreeks aan de wet en kan ingevolge het bepaalde in het tweede lid van art. 5 van de Pbw bepaalde bevoegdheden mandateren aan ambtenaren en medewerkers van de inrichting; uitgesloten zijn daarbij evenwel de
aan de directeur voorbehouden beslissingen opgesomd in het vierde lid van art. 5 van de Pbw, waartoe de onder h genoemde oplegging van een disciplinaire straf behoort.

Een ministeriële aanwijzing tot benoeming van een plaatsvervangend directeur kan onder omstandigheden voldoende zijn om de bevoegdheden uit te oefenen die op grond van art. 5, vierde lid, van de Pbw aan de directeur zijn voorbehouden. De in aanmerking
te nemen omstandigheden betreffen onder andere de omvang en wijze waarop de directietaken worden vervuld. Daarbij kan van belang zijn de vraag of alle directietaken worden uitgeoefend en of deze worden uitgeoefend in een afgebakend deel (afdeling of
unit) van de inrichting. Een tijdelijke en beperkte aanwijzing strookt niet met de bedoeling van de wet.

In het thans voorliggende besluit wordt het hoofd veiligheid voor een beperkte periode en onder voorwaarden aangewezen als plaatsvervanger van de vestigingsdirecteur. Eén van de voorwaarden van de Minister is dat het hoofd veiligheid zijn opgemaakte
beslissingen bespreekt met zijn directeur. Hieruit leidt de beroepscommissie af dat het aanwijzingsbesluit kennelijk is genomen met het enkele doel het creëren van een bevoegdheid tot het opleggen van disciplinaire straffen. Dat geldt temeer nu deze
ambtenaar naast deze benoeming tot plaatsvervangend vestigingsdirecteur blijft functioneren in zijn reguliere functie als hoofd veiligheid. Dit strookt niet met de bedoeling van de wet.

Naar het oordeel van de beroepscommissie is het hoofd veiligheid dan ook niet bevoegd tot het opleggen van een disciplinaire straf. Het beroep van de directeur zal daarom ongegrond worden verklaard, met bevestiging – met aanvulling van de gronden – van
de uitspraak van de beklagrechter.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter, met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr J.A.M. de Wit, voorzitter, drs. R.K. Boelens en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 3 december 2012

secretaris voorzitter

Naar boven