Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 12/2589/TB, 3 december 2012, beroep
Uitspraakdatum:03-12-2012

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 12/2589/TB

betreft: [klager] datum: 3 december 2012

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 9 oktober 2012 van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en zijn raadsman mr. E. van der Meer om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft beslist klager ter observatie te plaatsen in het Pieter Baan Centrum te Utrecht (hierna PBC).

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak van 9 juli 2003 ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Op 13 maart 2007 is hij geplaatst in FPC Oldenkotte te Rekken. Deze inrichting heeft op 25 november
2009 verzocht klager over te plaatsen. Klager is vervolgens op 16 december 2009 overgeplaatst naar FPC De Rooyse Wissel. Het door klager daartegen ingediende beroep is door de beroepscommissie bij uitspraak 09/3552/TB van 18 mei 2010 ongegrond
verklaard.
Bij brief van 6 maart 2012 heeft klager verzocht om overplaatsing. De Staatssecretaris heeft dit verzoek op 10 mei 2012 afgewezen. De beroepscommissie heeft bij uitspraak 12/1502/TB het daartegen gerichte beroep gegrond verklaard.

3. De standpunten
Klager heeft het beroep als volgt toegelicht.
Begin augustus 2012 is hem door medewerker H. van het ministerie van Veiligheid en Justitie mondeling meegedeeld dat hij in het PBC wordt geplaatst. Dit bevreemdt klager gezien het aselecte plaatsingsbeleid van de Staatssecretaris en diens mening dat
een spoedige voortzetting van de behandeling boven een regionale voorkeur gaat. De Rooyse Wissel had al een overplaatsingsverzoek ingediend vóórdat na een zitting van het Gerechtshof te Arnhem betreffende de verlenging van klagers tbs is besloten dat
hij voor onderzoek in het PBC zou worden opgenomen. Er was al contact gelegd met de Dr. S. van Mesdag en met Veldzicht, in de nabijheid waarvan zijn echtgenote en hun dochter wonen. Volgens zijn raadsman geeft het PBC geen plaatsingsadvies. Het PBC zal
geen bezwaar hebben tegen zijn plaatsing in een van beide genoemde klinieken.

De beroepscommissie verstaat dit beroep van klager aldus dat het niet gericht is tegen het uitblijven van een plaatsingsbeslisisng, maar tegen de beslissing tot opname ter observatie.

Namens de Staatssecretaris is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Klager kan niet in dit beroep worden ontvangen, nu dit feitelijk niet op een andere situatie ziet dan zijn beroep 12/1502/TB.
Indien anders wordt geoordeeld, dient het beroep ongegrond te worden verklaard dan wel te worden aangehouden tot de rapportage van het PBC beschikbaar is. Klager is op 26 juli 2012 voor een observatieplaatsing in het PBC aangemeld ter beantwoording van
de vraag op welke wijze zijn behandeling ter resocialisatie vorm kan worden gegeven. Hij is op 17 september 2012 in het PBC opgenomen en zal daar tot 2 november 2012 verblijven.

4. De beoordeling
Bij uitspraak 12/1502/TB van de beroepscommissie van 29 augustus 2012 is klagers beroep tegen de afwijzing van zijn verzoek om overplaatsing gegrond verklaard op met name de gronden dat alsnog een overplaatsingstraject in gang is gezet en klager in dat
kader in het PBC zal worden geplaatst zodat kan worden onderzocht in welke kliniek hij kan worden geplaatst dan wel of een resocialisatietraject kan worden uitgezet.
De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris bij genoemde uitspraak opgedragen met inachtneming van deze uitspraak en de onderzoeksresultaten van het PBC een nieuwe beslissing op klagers overplaatsingsverzoek te nemen.

Krachtens artikel 69, eerste lid, onder, a, Bvt staat beroep open tegen een beslissing tot een observatieplaatsing als bedoeld in artikel 13 Bvt. Klager is op 17 september 2012 ter observatie geplaatst in het PBC. Klager is naar zijn onweersproken
verklaring begin augustus 2012 namens de Staatssecretaris mondeling op de hoogte gesteld dat hij in het PBC geplaatst zou worden. De Staatssecretaris heeft de observatieplaatsing hangende klagers beroep bij schriftelijke mededeling van 9 oktober 2012
geformaliseerd. In het licht van deze omstandigheden kan klager in het beroep worden ontvangen.

Uit de na de feitelijke overplaatsing geformaliseerde beslissing noch uit andere stukken komt naar voren dat klager over de voorgenomen overplaatsingsbeslissing is gehoord. Derhalve is niet voldaan aan de in artikel 53, tweede lid, Bvt neergelegde
hoorplicht en is niet tijdig voldaan aan de in artikel 54, tweede lid, Bvt neergelegde mededelingsplicht. De omstandigheid dat klager begin augustus 2012 op de hoogte was van het voornemen van de Staatssecretaris hem ter observatie in het PBC te
plaatsen, kan hieraan niet afdoen.
Mitsdien is het beroep vanwege vormverzuim gegrond en dient de bestreden beslissing van de Staatssecretaris op die grond te worden vernietigd. Klager dient, gelet op het vorenoverwogene, een tegemoetkoming te worden geboden. De beroepscommissie zal
deze
tegemoetkoming vaststellen op € 50,=.

Bij de beslissing tot het plaatsen van een verpleegde ter observatie als bedoeld in artikel 13 Bvt dient de Staatssecretaris, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de ter beschikking gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

Vast staat dat de Staatssecretaris heeft beslist klager in het kader van een inmiddels in gang gezet overplaatsingstraject in het PBC te plaatsen voor observatie, omdat het Hof Arnhem in zijn arrest van 25 juni 2012 heeft overwogen het in dat kader van
belang te achten dat in het PBC wordt onderzocht op welke wijze het verdere behandel- en resocialisatietraject van klager dient te worden vormgegeven.

Klager heeft geen zwaarwegende argumenten aangevoerd die zouden kunnen of moeten leiden tot het oordeel dat de Staatssecretaris in redelijkheid niet tot de bestreden beslissing heeft mogen komen.
Klager kan niet worden gevolgd in zijn stelling dat door die beslissing zijn overplaatsingstraject bewust wordt vertraagd, nu de observatieplaatsing juist in het kader daarvan heeft plaatsgevonden en kan worden geacht zorgvuldige besluitvorming over
klagers behandelings- en resocialisatietraject te dienen.

Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen kan de beslissing om klager ter observatie te plaatsen in het PBC, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

Nu de bestreden beslissing op formele grond dient te worden vernietigd zal de beroepscommissie met toepassing van het bepaalde in artikel 66, derde lid, onder b van de Bvt in verbinding met artikel 69, vijfde lid van de Bvt bepalen dat haar uitspraak
met betrekking tot de observatieplaatsing van klager in het PBC in de plaats treedt van de bestreden beslissing.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond vanwege vormverzuim en vernietigt op die grond de bestreden beslissing. Zij verklaart het beroep inhoudelijk ongegrond. Zij bepaalt dat haar uitspraak betreffende de plaatsing van klager ter observatie
in
het PBC in de plaats treedt van die beslissing.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de Staatssecretaris toekomende tegemoetkoming op € 50,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. R.M. Maanicus en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 3 december 2012
secretaris voorzitter

Naar boven