nummer: 12/1849/GA, 12/2076/GA en 12/2078/GA
betreft: [klager] datum: 3 december 2012
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. L.J. Meijering, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een drietal uitspraken van 8 juni 2012 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Leeuwarden.
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraken waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak zijn gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 5 november 2012, gehouden in de locatie Zuid van de p.i. Arnhem, is klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. L.J. Meijering, gehoord. De directeur van de p.i. Leeuwarden heeft schriftelijk laten weten
verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een strafcel, wegens het voorhanden hebben van contrabande, het herhaaldelijk vertonen van agressief gedrag en het dreigen met fysieke agressie jegens het personeel (12/2076/GA);
b. het op onjuiste wijze aanzeggen van een verslag (12/2078/GA);
c. disproportioneel geweld, gepleegd door een personeelslid (12/1849/GA).
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraken weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De disciplinaire straf werd opgelegd voor verbaal agressief gedrag en voor het hebben van contrabande. Er was geen sprake van contrabande, dat is ook door de directeur erkend. In dat geval is de strafmaat verkeerd en had moeten worden volstaan met de
helft. Het kussen en de schoonmaakspullen waren immers geen contrabande. Klager heeft niet gedreigd en heeft geen geweld gebruikt. Overigens heeft klager toen enkel gedreigd om zijn advocaat te zullen bellen en beklag te zullen instellen. Dat is geen
verbale agressie. Klager kwam enkel op voor zijn rechten. Na de spitactie is klager teruggegaan naar zijn cel. Vervolgens is hij verhaal gaan halen bij het afdelingshoofd. Hij heeft toen aangegeven dat er zaken in beslag waren genomen die geen
contrabande waren. Het betrof met name kussens en schoonmaakspullen. Klager is vervolgens gaan douchen. Daarna wilde klager zijn mentor spreken over de betreffende schoonmaakspullen. Hij werd toen in zijn nek gepakt door een bewaarder. Klager had geen
enkele bedreiging geuit en heeft alleen maar geprobeerd om zich los te rukken. Klager is toen door een begeleider naar de cel gevoerd. Aan klager is niet op juiste wijze verslag aangezegd. Hij wist voordat hij door de directeur werd gehoord niet
waarover dat verslag ging. Klager heeft zich daarom niet goed kunnen voorbereiden. Een uur na het voorval is hem pas verslag aangezegd. Dat gebeurde door een andere p.i.w.-er. Die wist zelf niet waarover het verslag handelde.
De schoonmaakspullen zijn door klager gekocht via de buitenkantine. Het kan dus geen contrabande zijn geweest.
De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.
3. De beoordeling
Hetgeen in beroep ten aanzien van de onderdelen b en c is aangevoerd kan – voor zover een en ander is komen vast te staan – niet leiden tot een andere beslissing dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden
verklaard, met bevestiging van die uitspraken van de beklagcommissie.
Ten aanzien van onderdeel a van het beklag geldt dat uit het ter zake opgemaakte verslag voldoende aannemelijk is geworden dat klager, naar aanleiding van de inbeslagname van zich op zijn cel bevindende voorwerpen zodanig verbaal dreigend en agressief
heeft gereageerd jegens het personeel dat een sanctie gerechtvaardigd was. De omstandigheid dat het bij de inbeslaggenomen voorwerpen niet zou gaan om contrabande, maakt dit niet anders. De directeur kon daarom – bij afweging van alle in aanmerking
komende
belangen – in redelijkheid en billijkheid tot de oplegging van een disciplinaire straf van opsluiting in een strafcel komen. In zoverre is het beroep ongegrond.
Ten aanzien van de duur van de opgelegde disciplinaire straf geldt dat, zoals de beklagcommissie reeds heeft overwogen, de disciplinaire straf kennelijk enkel is opgelegd in verband met het gedrag van klager en niet in verband met het aantreffen van
contrabande. In zoverre zijn de beslissing en de daarin vermelde gronden niet consistent ten opzichte van elkaar. De beroepscommissie acht daarom een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een strafcel meer op zijn plaats. Zij zal daarom het
beroep in zoverre gegrond verklaren, de beslissing van de beklagcommissie in zoverre vernietigen en het beklag gegrond verklaren voor zover de duur van de opgelegde disciplinaire straf langer dan vijf dagen is geweest.
De beroepscommissie acht temen aanwezig voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming en zal de hoogte daarvan vaststellen op € 20,=.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel a van het beklag gegrond voor zover de disciplinaire straf langer heeft geduurd dan vijf dagen, vernietigt in zoverre de betreffende uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het
beklag in zoverre alsnog gegrond.
Zij verklaart het beroep voor het overige ongegrond en bevestigt de uitspraken van de beklagcommissie in zoverre.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 20,=.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr J.A.M. de Wit, voorzitter, drs. R.K. Boelens en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 3 december 2012
secretaris voorzitter