Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 12/1092/GA, 6 november 2012, beroep
Uitspraakdatum:06-11-2012

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 12/1092/GA

betreft: [klager] datum: 6 november 2012

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. K.R. Koopman, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 19 maart 2012 van de beklagcommissie bij de locatie Torentijd te Middelburg

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 24 augustus 2012, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught, is klagers raadsvrouw mr. K.R. Koopman gehoord. Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorggedragen, heeft hij daarvan geen
gebruik gemaakt.
De directeur van de locatie Torentijd heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag – voor zover in beroep aan de orde - betreft:
a. een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel met cameraobservatie voor de duur van 14 dagen vanwege een honger- en dorststaking van klager en het feit dat klager geen gehoor geeft wanneer hij wordt aangesproken;
b. het ’s nachts laten branden van te sterke verlichting.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager betwist dat er gegronde redenen waren om hem ter observatie in afzondering te plaatsen. De directeur heeft geen specifiek medisch en
gedragsdeskundig advies ingewonnen voor het opleggen van de ordemaatregel en bovendien geen advies gevraagd voor het cameratoezicht. Bovendien is onduidelijk waarom cameratoezicht nodig was. De dagverlichting is ook ’s nachts blijven branden, waardoor
klagers dag- en nachtritme is verstoord. Het licht was te fel. Klager betwist dat dit op eerste aangeven door de directeur is hersteld. Klager vraagt zich af wat de noodzaak is geweest voor de nachtverlichting. Op die tijdstippen wordt geen eten- of
drinken verstrekt. De ordemaatregel heeft langer geduurd dan noodzakelijk. Klager heeft immers op 19 en 20 december 2011 meegewerkt aan urine- en bloedonderzoeken, welke onderzoeken geen verontrustende uitkomsten opleverden. Tevens is artikel 3 van het
EVRM geschonden, nu sprake is geweest van een onmenselijke of vernederende behandeling.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager is op een ordemaatregel geplaatst in de observatieafdeling onder cameratoezicht vanwege een voedsel- en drankstaking. De verlichting is
tijdens de nachtelijke uren op de nachtstand gezet. Deze is van minimale lichtsterkte en nodig om de fysieke en psychische hoedanigheid van klager te kunnen beoordelen. Alle noodzakelijke medische handelingen voorafgaand en tijdens de plaatsing zijn
verricht. De plaatsing was noodzakelijk omdat klager tijdens zijn detentie in de p.i. Middelburg in hongerstaking was gegaan, waarna een tijdelijke plaatsing in het Justitieel Medisch Centrum noodzakelijk bleek te zijn.

3. De beoordeling
a.
Aan klager is op 6 december 2011 de ordemaatregel van 14 dagen afzondering in een afzonderingscel met cameratoezicht opgelegd, in verband met een voedsel- en dorststaking van klager.
Wat betreft de oplegging van de ordemaatregel tot plaatsing in een afzonderingscel is de beroepscommissie van oordeel dat hetgeen in beroep hierover is aangevoerd niet tot een andere beslissing dan die van de beklagcommissie kan leiden. Het beroep zal
daarom in zoverre ongegrond worden verklaard.
Op grond van artikel 24a, tweede lid, van de Pbw dient de directeur alvorens hij beslist tot het opleggen van cameraobservatie het advies in te winnen van een gedragsdeskundige onderscheidenlijk de inrichtingsarts, tenzij dit advies niet kan worden
afgewacht. In dat geval wint de directeur het advies zo spoedig mogelijk na zijn beslissing in. Hoewel de medische dienst nauw was betrokken bij de beoordeling van het verloop van de honger- en dorststaking van klager, kan op grond van de stukken niet
worden vastgesteld dat bedoeld advies voor oplegging van de maatregel is opgevraagd. Evenmin zijn omstandigheden aangevoerd op grond waarvan het advies niet kon worden afgewacht. Daarmee is het voorschrift van artikel 24a, tweede lid, van de Pbw niet
nageleefd. Gelet op de inbreuk die cameratoezicht maakt op de privacy van de gedetineerde, acht de beroepscommissie dit procedurele voorschrift van fundamenteel belang, zodat de niet- naleving hiervan tot gegrondverklaring van het beklag moet leiden.
Het beroep dient derhalve in zoverre gegrond te worden verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie zal in zoverre worden vernietigd en het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard. De beroepscommissie acht termen aanwezig voor het toekennen van
een
tegemoetkoming aan klager en stelt deze vast op € 40,=.

b.
Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Regeling straf- en afzonderingscel penitentiaire inrichtingen kan de directeur bepalen dat ’s nachts de nachtverlichting blijft branden. Bij de uitoefening van deze bevoegdheid dient de directeur de betrokken
belangen tegen elkaar af te wegen. In casu is niet komen vast te staan dat de directeur een zodanige afweging heeft gemaakt. Het beroep dient daarom ook in zoverre gegrond te worden verklaard. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, behoeft het punt
van
sterkte van de nachtverlichting geen bespreking. Voor toekenning van een afzonderlijke tegemoetkoming voor dit onderdeel van de klacht acht de beroepscommissie geen termen aanwezig.

Wat betreft klagers stelling dat artikel 3 EVRM is geschonden merkt de beroepscommissie op, dat volgens vaste jurisprudentie van het EHRM sprake moet zijn van een ‘minimum level of severity’, dat wordt bepaald door de omstandigheden van het geval,
zoals
de duur van de behandeling, de lichamelijke of geestelijke gevolgen, de leeftijd en soms ook het geslacht en de gezondheidstoestand van betrokkene. Naar het oordeel van de beroepscommissie is van de gestelde schending geen sprake.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep voor wat betreft de beslissing tot oplegging van een ordemaatregel van plaatsing in afzondering ongegrond en bevestigt in zoverre de beslissing van de beklagcommissie.
Zij verklaart het beroep gegrond voor wat betreft de beslissing tot oplegging van cameraobservatie en het ’s nachts laten branden van nachtverlichting, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 40,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. B.J. de Jong, voorzitter, dr. M. Kooyman en mr. A. van Waarden, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 6 november 2012

secretaris voorzitter

Naar boven