Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 01/1299/GM, 11 juni 2002, beroep
Uitspraakdatum:11-06-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 01/1299/GM

betreft: [klager] datum: 11 juni 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennis genomen van een op 17 juli 2001 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door de arts verbonden aan de locatie Zwolle te Zwolle,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 6 juli 2001 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, en behoorlijk was opgeroepen, noch de aan de locatie Zwolle verbonden arts zijn ter zitting van de beroepscommissie van 15 maart 2002, gehouden in de p.i. Over-Amstel te Amsterdam,verschenen. De arts heeft schriftelijk gereageerd op het beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur d.d. 7 juni 2001, betreft de gedwongen afbouw van seresta (oxazepam).

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft zijn klacht als volgt toegelicht.
Hij gebruikt al veertien jaar driemaal daags 10 milligram seresta. Tot zijn grote verbazing moest hij daar van de inrichtingsarts ineens mee stoppen. Binnen drie weken werd zijn gebruik afgebouwd tot nul. De arts heeft dezebeslissing genomen zonder klagers medische dossier bij de huisarts te raadplegen.
Klager gebruikt de pillen sinds een hartoperatie tegen hyperventilatie en depressieve buien.
Hij wil er wel een keer mee stoppen, maar niet tijdens zijn detentie. Hij heeft een hoge bloeddruk en dat is gezien zijn hartoperatie ook niet goed voor hem.
Klager heeft door de afbouw pijn in zijn hoofd, benen en armen en slaapt zeer slecht.

De arts heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de medisch adviseur, niet nader toegelicht. Dit standpunt luidt als volgt.
In overleg met de consulterend psychiater en de collega-inrichtingsarts is er in de locatie Zwolle een beleid afgesproken waarin het gebruik van verslavende medicamenten zoals oxazepam in stappen wordt verminderd tot nul en zonodigwordt vervangen door adequatere niet-addictieve medicatie en andere niet-medicamenteuze vormen van behandeling. Klager neemt in dezen geen uitzonderingspositie in. Zijn medische voorgeschiedenis geeft geen reden om hiervan af tewijken. Hij gebruikte jarenlang driemaal daags 10 milligram oxazepam. Er is geen enkele medische aandoening die een dergelijke behandeling nodig maakt. Oxazepam is alleen geschikt voor kortdurend gebruik in crisissituaties. Gezienhet gevaar voor psychische afhankelijkheid is het medisch gezien niet gewenst een dergelijk medicament langdurig te gebruiken. Bovendien interfereert het met eventuele behandeling van de klachten waarvoor het middel aanvankelijk isverstrekt.
Het voorgaande is in het contact met klager duidelijk gemaakt en hem is medegedeeld dat zijn oxazepamgebruik in stappen teruggebracht zou worden tot nul en dat hij, mochten er gezondheidsproblemen blijven die behandeling nodigmaakten, adequater medicamenteus behandeld zou worden.
Gezien de dosering oxazepam, is een termijn van drie weken om te minderen tot nul verantwoord.
Via telefonische informatie was de inrichtingsarts al op de hoogte van de gegevens van de huisarts van klager. De later gestuurde fax gaf geen andere informatie. Tevens is nog telefonisch overlegd met de huisarts over het te voerenbeleid.
Het door klager vermelde bloeddrukprobleem kan niet worden opgelost door oxazepam. Indien zijn diastolische bloeddruk na aanpassing aan de detentiesituatie niet daalt, is een adequate antihypertensieve medicatie na screening zoalsovereenkomt met de huisartsenstandaard op zijn plaats.

3. De beoordeling
De inrichtingsarts heeft in het kader van het in de inrichting geldende beleid, dat het gebruik van verslavende medicamenten zoals oxazepam in stappen wordt verminderd tot nul, klagers oxazepamgebruik in een tijdsbestek van drieweken afgebouwd.
Aannemelijk is geworden dat de arts alvorens hiertoe over te gaan hieromtrent overleg heeft gevoerd met klagers huisarts en mede op grond daarvan tot de conclusie is gekomen dat geen medische indicatie aan afbouw in de weg stond.
De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband beziende van oordeel dat het handelen van de aan de inrichting verbonden arts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm.Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema, voorzitter, dr. H. van den Berg en drs. F.M.M. van Exter, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Vodegel, secretaris, op 11 juni 2002.

secretaris voorzitter

Naar boven