Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 12/1149/GA en 12/1209/GA, 22 oktober 2012, beroep
Uitspraakdatum:22-10-2012

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 12/1149/GA en 12/1209/GA

betreft: [klager] datum: 22 oktober 2012

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen de uitspraken van 21 maart 2012 van de beklagcommissie bij de locatie Roermond,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraken waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak zijn gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 21 september 2012, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn rechtsbijstandverlener [...], en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de locatie
Roermond.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. het feit dat de directeur klagers veiligheid niet heeft kunnen waarborgen en het feit dat aan klager geen privileges zijn verstrekt tijdens zijn vrijwillige verblijf op een afzonderingscel (12/1149/GA);
b. de vermissing van klagers eigendommen na zijn plaatsing in de afzonderingscel (12/1209/GA).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Ten aanzien van het beklag onder a. is het volgende aangevoerd. Klager is door een medegedetineerde mishandeld en met een mes bedreigd,
waarbij
hij een snee in zijn gezicht heeft opgelopen. Het incident is niet waargenomen door de p.i.w.-ers of door andere gedetineerden. Klager heeft het incident daarna gemeld bij de p.i.w.-ers. Daarop is de dader uit zijn cel gehaald en in isolatie geplaatst.
Echter, omdat de dader heeft ontkend te hebben geslagen, is hij na een kwartier weer teruggekomen op de afdeling. Vervolgens is klager door meerdere gedetineerden, die contacten onderhouden met de dader, bedreigd. Klager voelde zich onveilig, mede
doordat de dader is veroordeeld voor moord, en heeft verzocht om, voor zijn eigen veiligheid, in afzondering te worden geplaatst. Door het handelen van het personeel is de situatie dus alleen maar verergerd. De directeur heeft geen gedegen onderzoek
naar het incident gedaan. Het onderzoek heeft welgeteld een kwartier geduurd en er zijn geen verdere maatregelen jegens de dader genomen. Zowel het personeel als de directeur heeft niet in het belang van klagers veiligheid gehandeld. Als gevolg van
klagers verblijf in de afzonderingscel, is klager onderworpen aan beperkingen. Echter, klager verbleef op vrijwillige basis in een afzonderingscel. Hij heeft de directeur verzocht om hem bepaalde privileges te verlenen. Ook heeft hij gevraagd of hij,
tot zijn overplaatsing, in het huis van bewaring kon worden geplaatst, alwaar hij kan douchen en telefoneren terwijl de andere gedetineerden zijn ingesloten. De directeur heeft klagers verzoeken niet ingewilligd, hetgeen onredelijk en onbillijk is, nu
klager niet gedwongen in afzondering verbleef. Ten aanzien van het beklag onder b. is het volgende aangevoerd. Klager heeft tijdens zijn verblijf in de afzonderingscel steeds aan het personeel gevraagd of zijn eigendommen van zijn cel konden worden
gehaald. Klager verbleef op een meerpersoonscel, waarvan de deur een groot deel van de dag openstaat. Klagers celgenoot heeft verteld dat er steeds andere gedetineerden op de cel kwamen. Klager heeft zijn eigendommen opgeborgen in het kastje op zijn
cel, maar dit kastje is op eenvoudige wijze, ook zonder sleutel, open te maken. Dit heeft klager ook aan de bewaarders laten zien. Op 9 november 2011 heeft klager reeds om zijn spullen gevraagd, terwijl het personeel pas op 20 november 2011 klagers
eigendommen van de cel heeft gehaald. Uit uitspraken van de beroepscommissie blijkt dat de directeur verantwoordelijk is voor de eigendommen van een gedetineerde die in afzondering verblijft. Toen klager zijn eigendommen wilde uitvoeren kreeg hij twee
tassen te zien. Een groot deel van de kleding die in die tassen zat was niet van hem, terwijl zijn eigen kleding niet in die tassen zat. Waarschijnlijk is klagers kleding door zijn celgenoot, die in vrijheid was gesteld, meegenomen of uitgedeeld. Ter
zitting is een kopie gemaakt van het proces-verbaal dat is opgemaakt naar aanleiding van de doorzoeking van klagers woning, waaruit de waarde van een deel van klagers kleding blijkt.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Ten aanzien van het beklag onder a. is het volgende aangevoerd. De directeur kan zich verenigen met de uitspraak van de beklagcommissie. Naar
aanleiding van klagers melding is onderzoek gedaan naar het incident. De vermeende dader is in afzondering geplaatst en is gehoord. De directeur heeft dus wel degelijk actie ondernomen. De medegedetineerde heeft ontkend klager te hebben bedreigd en het
personeel heeft het incident niet waargenomen. Omdat niet is gebleken dat terugplaatsing van de medegedetineerde op de afdeling zou leiden tot een overmatig onveilige situatie, is hij teruggeplaatst op de afdeling. Aan klager is, op zijn eigen verzoek,
een ordemaatregel van afzondering in een afzonderingscel opgelegd. Een gedetineerde die een ordemaatregel van plaatsing in een afzonderingscel wordt opgelegd, wordt beperkt in zijn bewegingsvrijheid en uitgesloten van deelname aan activiteiten. Een
gedetineerde die op eigen verzoek in afzondering verblijft, krijgt niet meer privileges dan een gedetineerde die gedwongen in afzondering verblijft. Ten aanzien van het beklag onder b. is het volgende aangevoerd. Nadat een gedetineerde een
ordemaatregel
heeft ondergaan, keert hij terug naar zijn cel. De cel blijft dus bij de gedetineerde. Daarom blijven de eigendommen van de gedetineerde tijdens de afzonderingsperiode op de cel. In alle meerpersooncellen staan kastjes die op slot kunnen. Klager is
voordat hij in afzondering is geplaatst in de gelegenheid gesteld zijn eigendommen op te bergen in het kastje, hetgeen hij ook heeft gedaan. Naar aanleiding van klagers opmerking dat het kastje niet voldoende beveiligd zou zijn, is een onderzoek
gedaan,
waaruit bleek dat het kastje deugdelijk is. Op de vraag van de beroepscommissie waarom niet eerder is ingegaan op klagers verzoek om zijn eigendommen van zijn cel te halen, antwoordt de directeur dat, in geval een gedetineerde verblijft op een
meerpersoonscel, niet steeds duidelijk is welke spullen van welke gedetineerde zijn. Bovendien mogen gedetineerden die in een afzonderingscel verblijven niet over hun eigen kleding beschikken.

3. De beoordeling
Ten aanzien van het beklag onder a. overweegt de beroepscommissie het volgende. Klager klaagt over een complex van omstandigheden waardoor zijn veiligheid in de inrichting niet gewaarborgd is. De door klager aangevoerde omstandigheden zien voornamelijk
op de wijze waarop door het personeel is gehandeld nadat klager door een medegedetineerde is bedreigd. Dit betreft feitelijk handelen van het personeel waartegen op grond van artikel 60, eerste lid, van de Pbw geen beklag open staat. Het feit dat de
directeur heeft beslist om geen verdere maatregelen te nemen jegens de medegedetineerde betreft geen door de directeur jegens klager genomen beslissing, waartegen klager op grond van artikel 60, eerste lid, van de Pbw kan klagen. De beroepscommissie
zal
de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre vernietigen en klager alsnog niet-ontvankelijk verklaren in zijn beklag. Voor zover de klacht is gericht tegen het feit dat klager geen privileges zijn verstrekt tijdens zijn vrijwillige verblijf op een
afzonderingscel overweegt de beroepscommissie dat het gevolg van een ordemaatregel van plaatsing in een afzonderingscel is dat een gedetineerde in zijn bewegingsvrijheid wordt beperkt en wordt uitgesloten van activiteiten, ongeacht wat de reden voor de
oplegging van de ordemaatregel is geweest. De beslissing van de directeur om klager gedurende de tenuitvoerlegging van de ordemaatregelen niet meer vrijheden te verlenen, ondanks het feit dat klager op vrijwillige basis in afzondering verbleef, is naar
het oordeel van de beroepscommissie dan ook niet onredelijk en onbillijk. Derhalve zal de beroepscommissie het beroep inzake het beklag onder a, voor zover het is gericht tegen de beslissing om klager geen privileges te verlenen tijdens zijn
vrijwillige
verblijf in de afzonderingscel, ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie, met wijziging van de gronden, bevestigen.

Ten aanzien van het beklag onder b. overweegt de beroepscommissie het volgende. De beroepscommissie stelt voorop dat een gedetineerde verantwoordelijk is voor de hem toebehorende goederen. Echter, voor de duur van het verblijf van een gedetineerde in
een afzonderingscel gaat die verantwoordelijkheid over op de directeur. Vast staat dat klager op
8 november 2011 in een afzonderingscel is geplaatst, dat hij voorafgaande aan de ordemaatregel op een meerpersoonscel verbleef en dat hij daarna niet meer is teruggekeerd naar zijn cel, maar is overgeplaatst. Voorts acht de beroepscommissie het
voldoende aannemelijk dat klager sinds zijn verblijf op de afzonderingscel het personeel meermalen heeft verzocht om zijn eigendommen van zijn cel af te halen en dat hij daarbij heeft meegedeeld dat het kastje op zijn cel op eenvoudige wijze van
buitenaf open kan worden gemaakt, terwijl de deur van zijn cel overdag openstaat. Uit het celontruimingsformulier blijkt dat klagers cel eerst op 20 november 2011 is ontruimd. In de tussentijd is klagers celgenoot in vrijheid gesteld. Tegen deze
achtergrond moet de directeur verantwoordelijk worden gehouden voor de vermissing van klagers eigendommen. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard, de uitspraak van de beklagcommissie zal worden vernietigd en het beklag zal alsnog gegrond
worden verklaard. De beroepscommissie zal aan klager een tegemoetkoming toekennen.

De beroepscommissie stelt voorop dat een tegemoetkoming primair is bedoeld voor het door klager ondervonden ongemak. In geval er sprake is van schade en indien die schade eenvoudig is te begroten, is er aanleiding schadevergoedingsaspecten te betrekken
bij de bepaling van de tegemoetkoming. Hoewel op het celontruimingsformulier van 20 november 2011 minder kledingstukken en voorwerpen staan vermeld dan op het inkomstenformulier van
24 augustus 2011, is niet duidelijk welke kledingstukken en voorwerpen klager precies mist en wat de waarde van die kledingstukken en voorwerpen is. De beroepscommissie zal derhalve geen schadevergoedingsaspecten betrekken bij de hoogte van de
tegemoetkoming. Voor het verkrijgen van een schadevergoeding staan voor klager andere wegen open. Nu klager wel ongemak heeft ondervonden zal de beroepscommissie de hoogte van de tegemoetkoming naar redelijkheid en billijkheid vaststellen op € 50,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake het beklag onder a, voor zover dat is gericht tegen het feit dat klager geen privileges zijn verstrekt tijdens zijn vrijwillige verblijf op een afzonderingscel, ongegrond en bevestigt in zoverre de
uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden. Voor het overige vernietigt de beroepscommissie de uitspraak van de beklagcommissie gegeven op het beklag onder a. en verklaart zij klager alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag.
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake het beklag onder b. gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 50,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en prof. dr. A.M. van Kalmthout, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 22 oktober 2012

secretaris voorzitter

Naar boven