Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 12/1697/GA, 16 oktober 2012, beroep
Uitspraakdatum:16-10-2012

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 12/1697/GA

betreft: [klager] datum: 16 oktober 2012

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. E.G.C. Groenendaal, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 31 mei 2012 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Haarlem,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 18 september 2012, gehouden in de p.i. Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. E.G.C. Groenendaal, en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de p.i. Haarlem.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. een disciplinaire straf van vier dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, wegens het te laat terugkeren in de inrichting;
b. de afwijzing van een verzoek om incidenteel (onbegeleid) verlof voor een bezoek aan het ziekenhuis.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
In het beroepschrift zijn de gronden voor het beroep uitgebreid vermeld. Klager stelt zich op het standpunt dat de aan klager – bij gelegenheid van de schorsing van zijn voorlopige hechtenis – meegegeven verlofpas geen juridische waarde heeft. Klagers
voorlopige hechtenis is bij beslissing van de rechtbank geschorst. Indien klager vervolgens een voorwaarde zou overtreden, is het aan de rechtbank om hierover een oordeel te geven. De door de directeur in de verlofpas vermelde einddatum van de
schorsing
is daarom niet geldig. De directeur was immers niet bevoegd om het einde van de schorsing te bepalen. Namens klager is op de dag na ontslag uit het ziekenhuis, de maandag, de hele dag overleg gevoerd met de rechtbank, de behandelend Officier van
Justitie (OvJ) en de politie over het moment van klagers terugkeer naar de inrichting. Klager is daarom van mening dat het niet fair is om hem vervolgens een disciplinaire straf op te leggen. Uit de contacten met de politie werd voor klager duidelijk
dat er overleg was geweest met de inrichting en dat klager zich op 13 februari 2012 vóór 21.00 uur bij de inrichting diende te melden. Klager wist niet beter dan dat de OvJ en de inrichting hiervan op de hoogte waren. De omstandigheid dat klager pas
later dan in de schorsingsbeslissing vermeld de inrichting mocht verlaten, heeft geen rol gespeeld bij het moment van terugkeer naar de inrichting. Hem werd op het moment van vertrek uit de inrichting niet gezegd wanneer hij zich weer diende te melden.
Toen hij zich op de betreffende ochtend om 09.00 uur bij de afdeling bevolking meldde, kreeg hij te horen dat hij politiebegeleiding kreeg. Omdat dit niet was afgesproken met de rechtbank, heeft klager geweigerd mee te gaan. Vervolgens heeft het enige
tijd geduurd en toen kreeg klager aan het begin van de middag toestemming om zelfstandig naar het ziekenhuis te gaan. Hij heeft toen ook een verlofpas uitgereikt gekregen. Die heeft hij toen niet echt goed gelezen omdat hij snel naar het ziekenhuis
moest. Toen hij die verlofpas las, zag hij dat hij op 13 februari 2012 om 13.00 uur terug moest zijn. Klager heeft vervolgens begrepen dat de verlofpas was afgegeven omdat de inrichting niet wilde dat er een onbepaald einde aan de schorsing zou zijn.
Op
maandag 13 februari 2012 heeft de rechtbank een tweede schorsingsverzoek behandeld. Klager stelt zich op het standpunt dat de directeur niet de bevoegdheid had om te bepalen op welk moment klager diende terug te keren in de inrichting. De door de
directeur genoemde openstaande zaken zijn voor de schorsing van klager niet relevant. In geval van een ‘normale’ schorsingsbeslissing is een verlofpas niet noodzakelijk. Vermeldenswaard is overigens nog dat de OvJ voornemens was klager te laten
plaatsen
in het Justitieel Medisch Centrum (JMC). Ook om die reden was het voor de OvJ niet wenselijk dat klager terug zou keren naar de p.i. Haarlem. Om die reden is er toen – zo stelt klager – gekozen voor een eindmoment van de schorsing van 13 februari 2012
om 21.00 uur. Klager is overigens op 14 februari 2012 overgeplaatst naar het JMC, waar hij drie maanden heeft verbleven.

De directeur heeft in beroep haar tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Als de voorlopige hechtenis door de rechtbank wordt geschorst, wordt er in de inrichting als eerste nagegaan of er nog sprake is van (andere) openstaande andere zaken. Dat was bij klager het geval. In dergelijke gevallen wordt contact opgenomen met het
arrondissementsparket en van daaruit werd aangegeven dat klager op maandag 13 februari 2012 om 14.00 uur diende terug te keren in de inrichting. Klager mocht inderdaad niet direct om 09.00 uur de inrichting verlaten omdat klager weigerde met de politie
naar het ziekenhuis te gaan. In dat geval moet eerst geverifieerd worden of die begeleiding voorgeschreven is of niet. In dit geval bleek daar, na verificatie, geen reden voor te zijn. Klager is daarom op een later tijdstip alsnog in de gelegenheid
gesteld de inrichting te verlaten. De verlofpas zag op die openstaande zaken. Indien hij – in verband met de ziekenhuisopname – niet op vermelde datum en tijd terug zou kunnen keren, had hij contact op behoren te nemen met de inrichting. Dan zou de
einddatum van de verlofpas worden aangepast. Die verlofpas is een extra waarborg voor het geval klager zou worden aangehouden door de politie. Hij kon dan aantonen rechtmatig buiten de inrichting te verblijven. Aan klager is een disciplinaire straf
opgelegd omdat hij zich niet heeft gehouden aan de op de verlofpas vermelde einddatum van dat verlof.

3. De beoordeling
Ten aanzien van onderdeel a:
Vastgesteld kan worden dat er, toen klagers voorlopige hechtenis werd geschorst, onduidelijkheden hebben bestaan over het moment van aanvang en einde daarvan. Thans kan niet meer worden vastgesteld hoe een en ander feitelijk is verlopen. Wel heeft de
beroepscommissie de overtuiging verkregen dat het ontstaan van die onduidelijkheden niet (enkel) aan klager kan worden verweten.
Voorts kan worden vastgesteld dat aan klager – bij het verlaten van de inrichting – een verlofpas is uitgereikt waarop een einddatum en –tijd stond vermeld. Ook staat vast dat klager zich pas in de inrichting heeft gemeld na het op die verlofpas
vermelde tijdstip.
Op zich rechtvaardigt het zich niet bij de inrichting melden vóór of op het op de verlofpas vermelde datum en tijdstip de oplegging van een disciplinaire straf. In zoverre moet worden geoordeeld dat de directeur in redelijkheid kon beslissen om een
disciplinaire straf aan klager op te leggen. Gelet evenwel op de hiervoor vermelde onduidelijkheden had de directeur in dit geval kunnen volstaan van het – bij wijze van waarschuwing – opleggen van een geheel voorwaardelijke disciplinaire straf. Voor
zover daarom bij onderhavige disciplinaire straf sprake is van een onvoorwaardelijke oplegging daarvan, moet worden geoordeeld dat die beslissing, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, onredelijk en onbillijk was. De beroepscommissie
zal
het beroep in zoverre gegrond verklaren, met vernietiging van de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre. De bestreden beslissing van de directeur zal worden vernietigd ten aanzien van de onvoorwaardelijke tenuitvoerlegging van de opgelegde straf,
met de bepaling dat die oplegde disciplinaire straf geheel voorwaardelijk had behoren te zijn.

Nu klager de dag na zijn terugkeer in de inrichting is overgeplaatst naar het JMC, is er, nu onduidelijk is of de opgelegde disciplinaire straf ten uitvoer is gelegd, geen aanleiding voor het toekennen van een tegemoetkoming.

Ten aanzien van onderdeel b van het beklag:
Klager heeft verzocht om incidenteel onbegeleid verlof op 27 maart 2012 voor een controlebezoek aan het ziekenhuis. Dat verzoek is door de directeur afgewezen omdat klager zich eerder niet heeft gehouden aan de afspraak om op 13 februari 2012 voor
14.00
uur terug te keren van een schorsing van de voorlopige hechtenis.
Zoals hiervoor ten aanzien van onderdeel a is overwogen kan dat op 13 februari 2012 te laat terugkeren in de inrichting niet (volledig) aan klager worden verweten. Er was sprake van een onduidelijke situatie waarin een schorsingsbeslissing van de
rechtbank en een verlofpas van de inrichting elkaar raakten. Nu zich – buiten dat te laat terugkeren, hetgeen klager niet volledig kan worden verweten – tijdens klagers eerdere verblijf buiten de inrichting geen incidenten hebben voorgedaan op grond
waarvan een verlof van klager zou kunnen worden geweigerd en klager zich toen ook onbegeleid van en naar het ziekenhuis heeft kunnen begeven, moet worden geoordeeld dat de door de directeur vermelde grond voor de afwijzing van het verzoek, die
beslissing niet kan dragen. De bestreden beslissing van de directeur moet daarom, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal daarom ten aanzien van dit onderdeel gegrond worden
verklaard, met vernietiging in zoverre van de uitspraak van de beklagcommissie.

De beroepscommissie acht termen aanwezig voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming en zal de hoogte daarvan vaststellen op € 10,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel a van het beklag gegrond ten aanzien van de modaliteit van de opgelegde disciplinaire straf, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag in zoverre
alsnog gegrond. Zij bepaalt dat de opgelegde disciplinaire straf geheel voorwaardelijk had dienen te worden opgelegd.
Zij verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel b van het beklag gegrond, met vernietiging van de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre en verklaart dat beklag alsnog gegrond.
Zij verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Zij bepaalt dat aan klager ten aanzien van onderdeel b van het beklag een tegemoetkoming toekomt van € 10,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. F.G. Bauduin, voorzitter, mr. dr. H.K. Fernandes Mendes en mr. U.P. Burke, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 16 oktober 2012

secretaris voorzitter

Naar boven